Over Stad en Tuin en over een man, die uit hooien gaat Door P. Nieuwland 189 |N het Westen van Holland ligt een stad met name Schyedam, die aan de Westzijde door een ha ven gemeenschap heeft met de Maas en bijgevolg ook met de Noordzee, waarin deze rivier uitmondt." Zo begint Johannes Brugman zijn beschrijving van het leven van Liedwij of Liduina van Schiedam. Hij spreekt in de Latijnse uitgave van dit boek van „CIVITAS", de „stad" Schiedam. Met recht kon de welbespraakte pater Schiedam zo noemen, want Gravin Margaretha had in 1275 aan het bestuur van de gemeenschap, die zich rond de dam in de Schie ontwikkeld had, toege staan wallen, poorten en muren te bouwen. De gunstige ligging van Schiedam, de gemakkelijke toegang tot de Noordzee, had welvaart ge bracht. Op gezette tijden kwam de zalm „de springende vis" en de steur „de in het slijk wentelende vis" de grote rivieren op. Zoveel zalm werd gevangen, dat het ver haal gaat, dat een knecht zich bij een baas verhuren kon onder voor waarde, dat hij niet meer dan een paar maal per week zalm te eten zou krijgen. Ook de haringvangst was een ruime bron van bestaan. Zo was het oude gezegde bewaar heid: „Die aan of bij de zee woont, zal niet licht van honger omkomen." „La mer est une mère aussi nour- ricière que la terre". De zee is evenals de aarde een voedende moeder, maar hier was de zee niet alleen voedster geweest: ze had welvaart en rijkdom ge bracht, die op hun beurt, helaas, hebzucht en afgunst hadden ver oorzaakt en deze laatste ondeugden waren groter vijanden dan het wa ter. Door dijken en sluizen had men het water bedwongen, maar de in woners wilden zich nu ook be veiligen tegen roofzucht. Met het toenemen van de welvaart nam ook het gevoel van onveilig heid van de inwoners toe. In een tijd als de Middeleeuwen, toen het recht van de sterkste te vaak zege-

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1965 | | pagina 9