De
klokken
de
van
Grote
Kerk
220
Wij beperken ons ditmaal tot de klokken van de Grote
Kerk. De oudste luidklok werd in 1455 gegoten door
Willem van Cloterdic en Steven Buitendic. Het latijnse
randschrift geef ik hier in vertaling: „Ik loof de waar
achtige God, ik roep het volk, ik breng de geestelijken
samen; ik beween de gestorvenen; ik verdrijf de pest,
ik zet de feesten luister bij".
Deze klok, die 1500 kg weegt, is bij het luiden tijdens
de begrafenis van Koningin Emma in 1934 gebarsten.
De grootste luidklok 3.280 kg werd gegoten in
1519 door Willem jasper Moer. Zij heeft veel meege
maakt: ook zij is bij het luiden tijdens een begrafenis
gebarsten, nl. toen Koning Willem III in 1890 begraven
werd. Door de Duitsers is zij in 1942 weggevoerd en
in 1945 bij Delfzijl teruggevonden. De kleinste luid
klok, die 900 kg weegt, is in 1710 gegoten door Claes
Noorden en Jan Albert de Grave in Amsterdam. Zij is
de „werkklok" en wordt geluid om twaalf en één en
twintig uur elke dag.
Tussen het aanbrengen van de twee grotere en de
werkklok is ook het eerste carillon tot stand gekomen.
In 1594 geeft Schiedam opdracht aan een uurwerk
maker uit Schoonhoven om een nieuw uurwerk op
de toren van de Sint Jan te maken en een outillage
voor een carillon. Schiedam slaagt bij „mr. Heyndrick
Both, clockegieter tot Utrecht". Het kontrakt van
1594 spreekt van vier klokken: „accordeerende mette
toonen van de clocken van 't voorslach alhyer ter
stede".
Dat hier gesproken wordt van een voorslach is bij
zonder interessant: immers daarmede werden aan
geduid de klokjes, die onmiddellijk voor het slaan van
de grote klokken aankondigden, dat zo dadelijk het
tijdsein zou worden gegeven. Meestal is de aanwezig
heid van een voorslach een fase in de ontwikkeling
van luidklokken naar beiaard. Over de prijs van de
Utrechtse klokken kan men het eerst niet eens worden.
Uitkomst brengen twee orgel-specialisten „mr. Pieter,
orgelmaecker tot Utrecht" en mr. Dirck Lambrechtsz
Haga, organist van Schiedams Grote Kerk, de vader
van de beroemde Schiedammer Cornelis Haga, Neder
lands eerste gezant in Turkije.
In 1594 werd tot beiaardier benoemd Jan Funck, rek-
tor van de Latijnse school (voorloper van het Gymna
sium) alhier, die er kennelijk wel wat bij wilde ver
dienen. Blijkens zijn instruktie moet hij „speelen en
beyeren" alle woensdagen, vrijdagen en zondagen
van 11-12 uur, verder tijdens de kermis, marktdagen
enz. De stad beloont hem daarvoor met 100 gulden
per jaar. Slechts enkele jaren blijft de rektor deze
nevenfunktie bekleden.
Gedurende de gehele zeventiende en een groot deel
van de achttiende eeuw beierden leden van de familie
Van der Poth, glazemakers van beroep en leden van
het Sint Lucasgilde.
De besprekingen over een nieuw carillon beginnen in
1784, nadat de burgemeesters overwogen hadden:
„dat het muzijk van een klokkenspel in staat is om
eene aangename en vervrolijkende melodij over de
gansche stad te verspreiden". Als leverancier wordt
aanbevolen A. J. van den Gheijn, die dan naar Schie
dam komt. Het bestek (35 klokken, 3 octaven) wordt
reeds in 1786 ingeleverd. In Leuven gaat Van den
Gheijn dan aan het werk. Op 16 april 1787 is het reeds
zo ver gekomen, dat het nieuwe carillon beoordeeld
wordt. Het resultaat? „Het nieuwe klokkenspel is suyver
en goed van klank".