47 De deur sprong open met een knal, die weerkaatste tussen de zwijgende muren, een schot dat schrikken deed en waardoor de aarzeling om binnen te gaan nog overweldigender werd. Maar ik moest wel. Langs de deur, die achter mij haperend in het slot viel, de kille donkere muren van de benedengang en over de treden van de trap, die naar boven het duister invoerde met een gladgesleten glimmend touw als leuning. Bovengekomen werd ik in een kamer gelaten waar tegen de muren tal van vitrines stonden, kleine glazen kastjes, keurig op elkaar gestapeld, waarin zich de levende have van R. Meeldijk bevindt tussen de bladeren, turf molm en rechtopgezette stukjes boombast. Kasten met slangen. Grote en kleine, gevaarlijke en onschuldige, die geruisloos met de flitsende tong van tijd tot tijd uit de bek tegen het glas omhoog kruipen om zich plotseling, met een trekking door het hele, dunne lijf weer te laten vallen. Het is stil in de kamer, wanneer ik voorzichtig, om tegen niets te stoten rond de grote tafel in het midden loop. Alleen het geluid van de regen, het geschuifel en het zachte geslis van de slangen. Ergens in de hoek van een vi trine zie ik een muis zitten op het eind van een tak, recht tegenover een slang, die kalm, verzadigd en ineengerold tussen de molm ligt. Ik vraag, eraan denkend dat olifanten per slot van rekening ook bang voor muizen zijn, wat dit er voor een is, die zo rustig, zo bedaard durft blijven zitten terwijl nauwelijks op enkele deci meters afstand zich een slang bevindt. R. Meeldijk haalt zijn schouders op en tuurt naast mij naar de muis die ineengedoken op zijn tak zit. „Ik weet het niet", zegt hij op een toon waarin „Hoezo?" doorklinkt. „Ik zou het niet weten", vervolgt hij na een tijdje, „ik krijg ze altijd van iemand, maar het zullen wel gewone muizen zijn", en geruststellend laat hij erop volgen „de slangen eten ze tenminste altijd op". Eigenlijk is het 'n absurde sfeer, daar in de kamer van de heer Meeldijk, man alleen tussen de kasten met slangen. Een beetje griezelige, met al die kille kronkelende lijven achter het glas, de opengesperde bekken en de piepende muizen, die hij in een emmer bewaart en waarvoor hij een adres heeft. Voor de slangen trouwens ook. Laverta in Rotterdam, de ver eniging van terrariumliefheb bers, die de meeste van deze dieren blijkt te hebben geïmpor teerd. „Ze brengen heel speciale dingen", zegt hij op kennerstoon, „zoels deze bijvoorbeeld" en hij neemt een exemplaar uit de kast alsof het geen reptielen maar een antiekverzameling be trof. Ruim een meter slang houdt zich doodstil in de handen, die hem vlak achter de kop en in het midden van het dunne lijf om klemmen. „Een bulslang", zegt Meeldijk, „niet giftig". Wel heeft hij een paar enorme, rechtop staande tanden, die zichtbaar worden, wanneer het dier de kaken openspert. Een vitrine verderop ligt het pronkstuk van de verzameling. Heel alleen, heel stil en heel gevaarlijk. Wanneer ik voor het glas verschijn richt hij zich op, de kop doodstil op het gespannen lijf. Hij sist, waarbij hij de tong tot drie, viermaal toe tegen het glas laat flitsen. De ogen er achter staan koud, in een leven loze autoriteit, die kippevel bezorgt. „Giftig", fluistert Meel dijk achter me, „dodelijk binnen een minuut", Een aardige confi dentie. Het is de enige, die Meeldijk bezit, de andere zijn onschadelijk en in elk geval niet giftig. Desal niettemin is het een indruk wekkende verzameling. „Zo'n beetje de grootste in de omtrek", zegt R. Meeldijk, hetgeen voor kennisgeving wordt aangeno men. Hij is daar trots op, zoals elke verzamelaar, die weet of vermoedt dat zijn verzameling de mooiste, de grootste of de meest uitgebreide is. Wat dat aangaat maakt het weinig uit of het postzegels, suikerzakjes of slangen betreft. Alleen het risico is verschillend hoewel ook dat volgens Meeldijk wel mee valt.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1966 | | pagina 23