EEN BOEKJE VAN SEBASTIAAN VAN ONDER DE ANDIJVIE KONIJN 49 SEBASTIAAN 51 jaar nu voelt er nog steeds niets voor zijn pseudo niem prijs te geven. Niet dat zijn ware identiteit voor de meeste Schiedam mers als een verrassing zou komen; zeker niet. De halve stad weet immers wel dat zich achter de naam Sebas- tiaan de directeur van een verwar- mings- en constructiebedrijf verschuilt, die als hij 's avonds losgekomen is van de beslommeringen van de dagelijkse arbeid, de pen ter hand neemt om op hagelwit papier zijn gedachten over het leven, over Schiedam en de Schie dammers, te formuleren. En hij kan het dan niet nalaten om in iedere for mulering minstens één geestigheid te verpakken. Is Sebastiaan het intellectueel alter ego van de Schiedamse industrieI? Of hebben we hier te doen met een man met de ideale Januskop? Hoe dan ook; van dualisme is duidelijk sprake. Sebas tiaan zelf zegt: „Ik ben gelukkig met mijn dagelijks werk, maar ik ben minstens zo gelukkig als ik 's avonds in mijn werkkamer achter de schrijf machine ga zitten." Het jongste resultaat van die avond lijke uren achter de schrijfmachine is dezer dagen verschenen. Het is de bundel „Van onder de andijvie". Dat is een verzameling korte verhaaltjes, die Sebastiaan in cursieve lettertjes publiceerde in Het Nieuwe Stadsblad. „Van onder de andijvie". Hoe Sebas tiaan aan die titel komt, wordt in het voorwoord uitgelegd: „De verhalen, die hier volgen hebben allemaal eens er gens in een of andere krant gestaan. De mensen hebben die krant gelezen en hem daarna onder in de groente- mand gelegd. Ze hebben er aardap pelen en andijvie opgelegd en wie weet, zelfs rode kool. Ik heb, in gedachten, mijn dierbare „cursiefjes" zorgvuldig onder die andijvie vandaan gehaald, ze netjes voor u gladgestreken en daar zijn ze dan. Ik hoop dat er een paar bij zijn, die u plezier bezorgen." Het zijn er ongeveer zeventig; dat is rijkelijk veel. Sebastiaan had naar onze mening een zeef met wat kleinere gaatjes moeten gebruiken toen hij aan de selectie voor dit bundeltje begon. Nu zijn er ook wat stukjes in „Van onder de andijvie" terechtgekomen, die niet het niveau hebben van Sebas- tiaan-op-zijn-best. Die laatste hoedanigheid kan hem toe gemeten worden als hij de pen ter hand neemt om over of naar aanleiding van alledaagse gebeurlijkheden wat te filo soferen. Zijn taalgebruik lijkt zeer simpel, maar voor de fijnproever zitten er tal van spitsvondigheden in. Het manco van sommige stukjes is echter, dat Sebastiaan er één gekke inval of fraaie woordspeling krullerig en uit voerig in verpakt. Veel geschreeuw om weinig wol, denkt men dan. Maar wol blijft het. Veel van die spitse constate ringen zouden met enkele aforistische regels veel meer eer bewezen worden dan nu in zo'n verhaaltje dat de indruk geeft geen of slechts een zeer gering stramientje te hebben. Het schrijven met cursieve lettertjes dat is wat anders dan schuine verhaal tjes schrijven overigens! is een moeilijk stiel. Dat geeft ook Sebas tiaan toe. Maar zijn stukjes verdienden het om uit de zo vergankelijke krante kolommen overgeplaatst te worden in het wat bestendiger boekwerkje. Spijt zal het hem doen, dat zijn penne- vruchten in het boekje (voortreffelijk verzorgd en vaardig geïllustreerd door Dick Bos) in lettertjes-rechtop zijn af gedrukt. Niettemin zal „Van onder de andijvie" velen leesplezier verschaffen. A.W. Hij heette Piet en was het eigendom van mijn neefje Lambert. Lambert had het konijn gekregen op zijn vijfde verjaardag, toen het nog heel klein en lief was. Hij zorgde er goed voor en het dier groeide voorspoedig. Heel voor spoedig het werd een reuze konijn, dat ontzettend veel haver lustte en wortels en stronken bloemkool. U weet hoe het gaat met kinderen: in het begin zijn ze één en al konijn, maar op den duur gaat het hun vervelen om iedere week dat hok schoon te maken en telkens weer voor vers voer te zorgen. Zodat Piet ten slotte door de vader van Lambert moest worden onderhouden. En zo lief als een konijntje is zolang het klein, teder en aanhankelijk is, zo vervelend wordt het als het een groot, onverschillig, veel-vretend beest geworden is. De vader van Lambert besloot daarom zichzelf een hoop werk en een klein beetje huishoudgeld te besparen en het dier „ter tafel" te brengen in de meest letterlijke zin van het woord. Nou is de vader van Lambert natuurlijk wel zo verstandig geweest, dat ie niet gezegd heeft: „Weet je wat, we eten Piet op". Hij dacht aan de boekjes over gevoelige kinderzieltjes, bracht het dier in alle stilte om en liet het door zijn vrouw lekker mals braden. De andere kinderen werd zorgvuldig op het hart gebonden met geen woord te reppen over de herkomst van het kostelijke maal en als Lambert later eens een keer zou ontdekken dat zijn konijn er niet meer was, zou er wel een of andere aannemelijke verklaring te vinden zijn: een gebraden konijn ziet er immers geheel anders uit dan een springlevend. Toch hing er iets van spanning rond het diner, de bout was voortreffelijk, maar iedereen zat wel min of meer op hete kolen. Stel je voor dat de kleine Lambert zijn konijn herkende! Welk een ellende voor zo'n jong, gevoelig mannetje, wat een enorme schok in dat prille mensen kind. Er zou een wereld voor hem uiteenbarsten. Zijn vertrouwen in het leven zou met één reuze klap voor goed gebroken zijn. Allerlei verwrongen com plexen zouden zich opstapelen en tot op hoge ouderdom zou hij er finaal kapot van zijn. De vader, de moeder, alle broers en zussen zaten al kauwend inwendig te worstelen met het probleem en onwillekeurig hielden ze hun kleine broertje in de gaten... zou hij wel of zou hij niet? Hij zou. Op een gegeven moment legde hij zijn vork neer en vroeg in de plotselinge stilte: „Is dat Piet?" Ofschoon onze familie al meer dan honderd jaar in zaken is, „liegen" kunnen wij nog steeds niet. Dus sprak mijn broeder: „Ja, Lambert, dit is Piet!" „O", sprak Lambert, „het was mijn konijn, dan mag ik het grootste stuk". SEBASTIAAN

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1966 | | pagina 25