P. TH. J. KUYER
140
te organiseren in de St. Lidwinakapel en mogelijk onder
nemen we ook enkele dingen om de jeugd tot dit archief
te brengen; ik denk hierbij aan bezoeken aan het archief
onder leiding van de leraren".
P. Th. J. KUYER:
„Ik geloof niet dat een terugname, zoals de heer Kramers
zich die voorstelt te realiseren is. Het ruimteprobleem is
voor zoiets niet zo heel erg belangrijk. Zwaarder weegt
volgens mij het probleem hoe de administratie moet worden
gevoerd, hoe men het toezicht moet handhaven en hoe
men moet voorkomen dat er uit het archief dingen ver
dwijnen. Ik veronderstel natuurlijk niet direct dat de ge
bruikers van het archief te kwader trouw zijn, maar
ochde één leent 'ns wat en zal het de andere dag
wel even opgeven aan de met de administratie belaste
kapelaan. De ander overschrijdt de uitleentermijn met een
dagje of twee en weer een ander ruilt op eigen houtje en
vergeet de ruilingen op te geven. Zo op het eerste oog zijn
dergelijke gevalletjes onbelangrijk, maar op den duur wordt
het de dood voor een archief. We weten dat nog van
vroeger toen het St. Lidwina Archief in de pastorie en
de Bibliotheek verbleef. Op papier leek het beheer van
het Archief prima in orde en de mensen, die er mee om
gingen meenden het ook niet slecht, maar toch verdween
er wel eens het één en ander. Een aardig documentje hier,
een wandbord daar. Er viel eens wat uit de band, er brak
eens wat, er raakte eens iets weg en zo van lieverlede raakte
het Archief steeds verder achterop tot men de knoop door
hakte en men de zaak liet overbrengen naar het Gemeente
archief, waar niemand anders dan de bevoegde ambte
naren meer bij de kast mogen komen en er zonder toe
stemming van het Comité niets meer mag worden uit
geleend.
De beëindiging van deze toestand kan ik met geen mogelijk
heid zien als een „nieuwe weg". Het is, volgens mij, de
weg terug en dat is een richting met voor het archief funeste
gevolgen.
Dat hebben we vroeger, toen de administratie precies zo
gevoerd werd als men nu weer van plan is, duidelijk genoeg
kunnen zien."
Bent u van mening dat het archief van doorslaggevende
betekenis is bij de bevordering van de devotie
C. KRAMERS:
„Ja, dat denk ik wel. Vooral wanneer we ermee gaan expo
seren. Persoonlijk gaan mijn idealen nog verder; in de
richting van een klein expositiezaaltje waar we permanente
tentoonstellingen kunnen houden met allerlei dingen, die
betrekking hebben op het leven van St. Lidwina. Maar
dat is iets, wat op het ogenblik nog geen vaste vormen
heeft. Mogelijk komt dat nog wanneer het archief hier
staat en wij met de exposities enige resultaten hebben be
haald."
Het is natuurlijk ook mogelijk dat een dergelijk plan
ten uitvoer kan worden gebracht terwijl het materiaal van
het St. Lidwina Archief op het Gemeente-archief blijft. Per
slct van rekening blijft de zeggenschap daarover bij u be
rusten en wanneer u met de archivalia een expositie zoudt
willen houden zal het Gemeente-archief die graag ter be
schikking stellen.
C. KRAMERS:
„O, dat is heel goed mogelijk, maar ja.u begrijpt dat
het in een dergelijk geval gemakkelijker is wanneer wij
de zaak zelf beheren."
P. Th. J. KUYER:
„Dat geëxposeerde archiefstukken van doorslaggevende
betekenis kunnen zijn voor de bevordering van de devotie
kan ik werkelijk niet aannemen. En bovendien, wat valt
er te exposeren?
Het enige stuk betreffende St. Lidwina, dat werkelijk
exposabel is, is het incunabel, dat de Oud Katholieke kerk
in altijddurend bruikleen heeft afgestaan aan het Stedelijk
Museum, maar zoiets is er in de verste verte in het Lidwina
Archief niet te vinden.
Die verzameling omvat wat stukken, wat prenten en foto's,
allemaal materiaal waarnaar geen sterveling komt kijken.
En trouwens, daar zijn die stukken ook niet voor. Zij
dienen niet om geëxposeerd, maar om bestudeerd te worden
en dat steeds in verband met de stadshistorie. Het resul
taat van zo'n studie zou kunnen zijn, dat er weer eens
een l.idwinaleven ontstond, het zoveelste, maar misschien
toch weer een beter en kritischer dan zijn voorgangers.
Dat een waarheidsgetrouw, kritisch en bovendien een goed
geschreven Lidwinaleven ook nog de devotie zou kunnen
bevorderen is misschien wel aannemelijk, maar zo'n
expositie op zich zelf zeker niet."
Denkt u niet dat een dergelijke verplaatsing als die welke
u voor ogen staat nadelig is voor de wetenschappelijke waarde
van het Archief?
C. KRAMERS:
„Nee, ik geloof het niet. Mensen die hier komen worden
precies zoals op het Gemeente-archief te woord gestaan
en krijgen inzage in alle werken die ze willen".
Toch niet helemaal, want op het Gemeente-archief is
een staf van deskundigen, die een onderzoek deskundig
kunnen begeleiden en ik neem aan dat de pastorie daarover
niet beschikt.
C. KRAMERS:
„Nee, dat niet. Maar die mensen op het Archief zijn ook
niet de hele dag met het St. Lidwina Archief bezig. Ik
geloof overigens niet dat dat voor een archief als dit zo
belangrijk is. Alle mensen, die hier het Archief raadplegen
worden zo goed mogelijk geholpen en als ze dan nog
vragen hebben kunnen ze altijd nog naar het Gemeente
archief gaan. Maar ik geloof niet dat dat nodig zal zijn."
P. Th. J. KUYER:
„Ja, natuurlijk. Zo'n splitsing bemoeilijkt in ieder geval
het onderzoek. Immers, alles wat voor een vergelijkende
studie nodig is staat op het Gemeente-archief. Alle archi
valia, literatuur, documentatie, oude kaarten en foto's, die
uiteindelijk een studie grotere diepte moeten geven. En
alles wat op dat gebied noodzakelijk is en wat ze daar niet