Monumentenzorg
wat
waarom
-Door-
I Drs. G. van den Feijst I~lOC
162
IN juni van dit jaar is het ontwerp van de Monumentenlijst voor Schiedam gereedgekomen en aan de gemeenteraad toe
gezonden, overeenkomstig het bepaalde in de Monumentenwet 1961. De Raad kan nu de Minister (van Cultuur, Recreatie
en Maatschappelijk werk) voorstellen doen inzake toevoeging aan en afvoering van objecten van de ontwerp-lijst, waarna
de Minister de definitieve lijst vaststelt.
De ontwerp-lijst is reeds uitvoerig in de dagbladpers besproken, maar er blijken nog veel vragen te zijn betreffende het waarom
en hoe van de Monumentenwet, zodat het nuttig is op enige aspecten wat nader in te gaan.
Wat beoogt de wet? Het doel is, zoals staat omschreven in de Memorie van Toelichting, behorende bij het wetsontwerp,
„de monumentale nalatenschap van het voorgeslacht tegen ondergang te behoeden".
Het inzicht dat bepaalde objecten uit esthetisch of histo
risch oogpunt zo belangrijk zijn, dat zij behouden dienen
te blijven, heeft in ons land niet altijd bestaan. In het bij
zonder de vorige eeuw is berucht geworden om het feit,
dat men op grote schaal geheel willekeurig oude gebouwen
afbrak. Ten dele door gebrek aan financiële middelen,
ten dele in naam van de vooruitgang zijn toen vele ge
bouwen e.d. gesloopt, die men nu graag behouden had.
Ik denk alleen maar aan de stadspoorten, die op weinig
uitzonderingen na het slachtoffer van de ongebreidelde
zucht tot slopen zijn geworden, ondanks de aandrang,
die Koning Willem II bij de gemeentebesturen uitoefende
om dat nodeloze slopen te staken. Ook in Schiedam
was helaas die vernietigingsdrang groot, met als gevolg
dat er nu geen stadspoort meer over is.
Gelukkig ontstond de vorige eeuw ook reoctie tegen de on
beperkte afbraak. Met ere moet hier de naam werden ge
noemd van jhr. mr. Victor de Stuers, die in 1873 met zijn
beroemd geworden artikel in de Gids „Holland op zijn
smalst" de beslissende stoot gaf tot de herwaardering van
de „overblijfsels van vroegere kunst" (Van Dale). Dank zij
zijn bemoeienissen als chef van de in 1875 geformeerde af
deling Kunsten en Wetenschappen (de instelling van deze
afdeling wijst erop, dat het rijk zijn passieve houding liet
varen) van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, zijn na
dien vele monumenten gered. Ik noem er enige: de Gevangen
poort te s-Gravenhagede Waterpoort te Sneek, de St.
Servaask.erk te Maastricht, de Koppelpoort te Amersfoort,
het Muiderslot.
De ontwaakte belangstelling leidde tot de oprichting van
verenigingen, die zich de bevordering van het behoud van
de monumenten ten doel stellen, zoals de Koninklijke
Nederlandsche Oudheidkundige Bond, de vereniging Hen-
drick de Keyser en de Bond Heemschut. Wat zij hebben
gepresteerd en nog presteren, kan niet hoog genoeg worden
gewaardeerd.
Het Rijk ging intussen voort op de sinds 1875 inge
slagen weg. Bij Koninklijk Besluit van 7 juli 1903 werd
ingesteld de Rijkscommissie tot het opmaken en uitgeven
van een inventaris en een beschrijving van de Nederlandse
monumenten van geschiedenis en kunst. In 1933 kwam
het laatste deel van de door deze Commissie samengestelde
„Voorlopige lijst der Nederlandsche Monumenten van