zorg Monumenten 164 In verband met de praktische uitvoerbaarheid van de wet, kunnen naar de Memorie van Toelichting stelt niet alle voor bescherming in aanmerking komende objecten als monument aangewezen worden, zodat er een keuze moet worden gemaakt. Naast de enkele objecten kent de wet nog groepen van onroerende zaken, „welke met een of meer tot de groep behorende monumenten een beeld vormen, dat van algemeen belang is wegens de schoonheid of het karakter van het geheel". Dit zijn de stads- en dorps gezichten. Een voor bescherming in aanmerking komend object is eerst definitief „beschermd monument", wanneer het is ingeschreven in de bij deze wet vastgestelde registets. De kern van de wet, haar eigenlijke inhoud, is te vinden in artikel 14. Daarin wordt gesteld, dat het verboden is een beschermd monument te beschadigen of te vernielen. Zonder vergunning van de Minister is het verboden een monument „af te breken, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen", verder het op een wijze te gebruiken of te laten gebruiken, welke het ontsiert of in gevaar brengt. Uit bovenstaande bepaling blijkt, dat de status van be schermd monument voor de eigenaar gevolgen heeft met betrekking tot de vrije beschikking over zijn eigendom: hij kan er niet meer mee doen, wat hij zelf wil. Voor dit verlies aan vrijheid van handelen krijgt hij geen schade vergoeding, omdat de wetgever er vanuit is gegaan, dat de eigenaar bij normale exploitatie van zijn eigendom geen schade lijdt. Anders ligt de zaak, wanneer hij wijzigingen aan zijn eigendom wil aanbrengen en daartoe de vereiste vergunning vraagt. Zou de eigenaar in dat geval schade lijden, hetzij doordat de Minister de vergunning weigert, hetzij door de voorwaarden, verbonden aan de verleende vergunning, dan wordt hem op zijn verzoek „een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding" toegekend (art. 15). De bedoeling van de wet is om de waardevolle gebouwen e.a. te beschermen. Het is uit dien hoofde als een leemte in de wetgeving aan te merken, dat de eigenaar niet ver plicht kan worden gesteld om het monument goed te onder houden. In het oorspronkelijke wetsontwerp was een artikel van die strekking opgenomen, luidende: „De eigenaar van een beschermd monument is verplicht voor het onderhoud en de instandhouding behoorlijk zorg te dragenart. 16 oud) Tegenover deze onderhoudsplicht stond het recht van de eigenaar op een rijksbijdrage in de kosten van onderhoud van het monument. Het artikel is vervallen, omdat het te veel de rechtszeker heid van de eigenaar zou aantasten. De Kamer sloot zich bewust aan bij de passage uit de regeringsverklaring van 26 mei 1959, volgens welke „de taak van de overheid wezenlijk wordt begrensd door de vrijheid en de eigen verantwoordelijkheid van persoon en vrije organisatie" (Memorie van Antwoord). Wij raken hier het knelpunt, dat de wetgeving in deze zo uitermate moeilijk maakt: de positie van de particuliere eigenaar. Het ontbreken van deze onderhoudsplicht betekent, dat de eigenaar het be schermd monument kan verwaarlozen, behoudens het be paalde in de bouw- en woningverordeningen. Maar al met al kan er dus weer de situatie ontstaan, waarvan De Stuers in zijn aangehaald artikel zegt: „Aan opzettelijke sloping is voortdurende verwaarlozing nauw verwant. Wat ginds de moker verricht, doet hier langzaam maar zeker de tand des tijds". Voor de gewone onderhoudswerken aan een beschermd monument is geen ministeriële vergunning nodig. De eige naar kan dus herstelwerkzaamheden doen verrichten aan dakbedekking, goten, afvoerbuizen, het gebouw laten schilderen, enz., mits althans het aanzien van het pand niet wordt geschaad, dus geen wijzigingen, als bedoeld in artikel 14, plaatsvinden. In deze zaken is hij alleen gebonden aan de gemeentelijke bouw- en woningverordeningen. Een belangrijk punt is de restauratie van een beschermd monument. Hoe komt deze tot stand? De procedure staat in de „Voorwaarden, waarop rijkssubsidies worden ver leend voor de instandhouding van monumenten van ge schiedenis en kunst" uit 1936. Volgens deze ministeriële beschikking moet de eigenaar van het te restaureren pand zijn plannen onder overlegging van de ontwerpen, het bestek en de begroting, ter goed keuring voorleggen aan de Minister. Deze vraagt de Rijks commissie voor de Monumentenzorg om advies, en wan neer het advies gunstig is en met de eigenaar overeen stemming is bereikt over de subsidie en de aan deze ver bonden voorwaarden, verleent de Minister zijn toestem ming en kan het werk beginnen. Belangrijk is de bepaling, dat de keuze van architect en aannemer aan de goed keuring van de Minister zijn onderworpen. Is de restauratie voltooid en de subsidie ontvangen, dan is de eigenaar wel verplicht om het monument „onver anderd te bewaren en te onderhouden in de staat, waarin het door de herstelling werd gebracht" (Voorwaarden, art. 20). Ik hoop hiermede de belangrijkste aspecten van de Monu mentenwet enigszins, op summiere wijze, te hebben toege licht. Zoals zoveel in deze wereld, is ook deze wet een com promis, in dit geval tussen de belangen van de gemeenschap en van de enkeling. Enerzijds immers bepaalt zij, dat het algemeen belang de conservering van belangrijke objecten vereist en beperkt zij de eigenaars in hun vrijheid van handelen; anderzijds ontziet zij diezelfde eigenaars en bevat zij niet de logischerwijze uit de bescherming voortvloeiende verplichting om hun beschermd eigendom behoorlijk te onderhouden. Maar misschien is het wel goed, dat er nog zoveel is over gelaten aan overreding en goede wil. Want, ten slotte, wat is een wet waard, wanneer zij niet deel is geworden van het rechtsbewustzijn van het volk, doch uitsluitend als een dwang van boven af wordt ervaren? G. VAN DER FEIJST

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1966 | | pagina 8