239 liggen, maar nu enige tijd begint het te ruiken en te stin ken. Het wordt onverdraaglijk en hij kan het niet langer uithouden. Ook dit is duidelijk. Hij kan zich niet onttrekken aan de banden van de maatschappij. Hij moet leven in het gewone leven en omdat hij dit niet aanvaardt, lijdt hij sterk, worden zijn gevoeligheden gekwetst, maar na een wat langere tijdsduur verzoent hij zich en hij wordt rijp om opgenomen te worden in het burgerleven, waarvan de dofheid hem eerst afschrikte. Hij meent te merken, dat het misschien minder stinkt, hij stinkt wellicht ook, hij is als alle anderen en tenslotte vraagt hij zich af, of dat gras, die eerst zo heerlijke boom in het plantsoentje, deze symbolen voor de dichterlijke droom en eenzaam heid, wel zo mooi, wel zo de moeite van het offer waard zijn. De strijd is dan verloren. Adriaan van der Veen vindt het curieus dat iets hem aanzette tot deze vlucht in de fantasie, die zeker rijk was aan symbolen in andere, soms surrealistische verhalen uit diezelfde periode vindt men deze elementen soms nog sterker terwijl hij daarnaast zeer nuchter vertelde, ver halen schreef, die gebundeld werden in „Geld speelt de grote rol". Bij het lezen van die verhalen ervaart men bijna lijfe lijk de ondergang der armen. Zij zijn bij hun ondergang volmaakt alleen, hun isolement is niet te doorbreken. Zij zijn ingesloten in hun noodlot, te midden van een wereld die kinderlijk-argeloos, kinderlijk-wreed en kinderlijk- Gezellige kiek uit de BrugmanstraatAdriaan met zün broers Rik, Cor en Gerrit. onmeedogend aan hen voorbij leeft. Een gelukkige bij komstigheid is, dat elk vals pathos ontbreekt, elke heftig heid ook en dat daardoor het geheel des te doordringen der wordt. Men ontmoet in deze verhalen, zo zei Henri Bruning bij het verschijnen van dit boekje in 1938, een man die de onterende werkelijkheid heeft meegemaakt en die er zich van wil bevrijden, die er absoluut niets meer mee te maken wil hebben, alleen om zichzelf te kunnen redden. De moederfiguur speelt in deze verhalen een grote rol. Zij is ook het meest slachtoffer. Zij moet zorgen, dat er toch nog voldoende te eten is. Zij moet de schuldeisers van de deur houden. Soms komen die tegen haar schel den om de buurt in de nog stilgehouden armoede te be trekken. Alleen een nog armoediger wijk biedt dan uit komst. Daar heeft iedereen schuld. In deze verhalen van Adriaan van der Veen wordt de moederfiguur op alle mogelijke wijze beledigd. En toch moet zij leren troos ten, wanneer er voor haarzelf geen troost meer is. Zij is een vrouw, die sneller opbrandt dan haar jaren zouden doen vermoeden. De vader komt er in deze ver halen minder goed af. Hij wordt ook al door zijn onhan digheid minder goed begrepen. Toch heeft hij meer voor zijn gezin over dan men zo op het eerste gezicht zou ver moeden. Hij blijft werken bij een baas, die hem als so ciaal-democraat tot in de grond van zijn hart beledigt. De werkgever vindt het een aardige grap de vader iets aan zijn hond te laten geven. Wanneer hij zegt: „Het is

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1966 | | pagina 39