269 Het uiterlijk van de molen wordt beheerst door de uit gele(!) ijsselsteen opgetrokken romp, welke ter hoogte van de vloer van de vierde zolder wordt omgeven door de stelling of balie. De omtrek van deze stelling heeft de vorm van een regelmatig 16-kant. Op zeer veel onder delen van de balie is het getal 48 van toepassing. Zo is de balievloer gelegen op 48 liggers, welke worden ge steund door een even groot aantal schoren, die op hard stenen uitsteeksels van de molenromp rusten. Het aantal paaltjes van het rondom de balie lopende hek bedraagt eveneens 48. Boven op de molenromp ligt de op rollen in de wind richting kruibare kap, waarin schuin achterover hellend de gietijzeren wiekenas is gelegen. In de uit de kap ste kende kop van deze as is het wiekenkruis van de molen bevestigd. Daar dit het belangrijkste deel van de molen vormt, zullen we het als eerste aan een nadere beschou wing onderwerpen. De wieken worden gevormd door twee lange balken, de roeden, die elkaar in de kop van de as kruisen. De buitenste roede is niet getekend, zodat het gat van de as, waarin deze roede normaal is vastgewigd, zichtbaar is geworden. De lengte van de roede heet de vlucht van de molen; deze bedraagt bij onze grote vier circa 26,50 meter. De roeden zijn voorzien van gaten, waardoor de dwars- latten van het zich aan een kant van de roeden bevinden de hekwerk gestoken zijn. Dit hekwerk vormt een enigs zins schroefvormig gebogen vlak, dat, als de molen moet malen, met zeilen wordt bespannen. Oorspronkelijk wer den de roeden van hout gemaakt, tegenwoordig van plaatstaal. Als men de molen aan de voorkant bekijkt, is de draairichting van de wieken tegengesteld aan die van de wijzers van een uurwerk. Bij sterker wordende wind rolt de molenaar de zeilen in meerdere of mindere mate op, te beginnen vanaf de einden der wieken. Dit verminderen van het zeiloppervlak (reven) noemt de molenaar „zwichten". De draaiende onderdelen van de molen heet het gaande werk. Toen de molens werden gebouwd, kende men nog geen giet ijzeren wiekenassen; men maakte ze toen van hout. Om streeks 1840 werden deze vervangen door de huidige gietijzeren exemplaren, welke meestal enkele meters kor ter zijn dan hun houten voorgangers. In de molen De Vrijheid bevindt zich naar mijn mening een van de eerste gietijzeren assen. Het geboortejaar van deze as is, blijkens het ingegoten jaartal, 1838; meestal treffen we assen aan van 1840 en later. Het ronde gedeelte achter de kop van de as heet de hals, terwijl dat aan de achter zijde van de as de pen wordt genoemd. Deze ronde „tap pen" zijn gelagerd in resp. de hals- en de pensteen. De achterwaartse druk op het wiekenkruis wordt opgevangen door een zgn. taatslager. De halssteen wordt ondersteund door een zwaar stuk eikehout, het windpeluw. De pensteen rust in de penbalk, welke enigszins achterover ligt. Bij de molens De Wal- visch en De Vrijheid treffen we achter de huidige pen balk ook nog de oorspronkelijke penbalk van de vroegere houten as aan. Dit is ook op de tekening zo weergegeven. De constructie van de kap is, zoals u op de tekening kunt zien, nogal ingewikkeld. De molenromp is bedekt met de rondgaande houten rollenvloer. Hierop liggen een veertigtal houten of giet ijzeren rollen, die gevat zijn in de twee zgn. rolringen. Op de rolringen is het onderste onderdeel van de kap. de overring, gelegen. Om de bovenkant van de romp bevindt zich een opstaande houten rand, de kuip, welke de kap op zijn plaats houdt. Dit geheel zouden we in feite een grote uitvoering van een hedendaags rollager kunnen noemen. Op de overring zijn de twee voeghouten ge legen. Omdat alle overige onderdelen van de kap hierop steunen, vormen zij de hoofdonderdelen van de kap constructie.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1967 | | pagina 13