Daar bij die molen 270 Hoe is het nu mogelijk de kap op de wind te kruien Aan de kap bevindt zich een stelsel van balken en schoren, de staart genaamd. Op de tekening komt deze staart niet zo goed naar voren; i.p.v. een doorsnede zou den we hiervoor eigenlijk een achteraanzicht van de molen moeten hebben. Aan de achterzijde van de kap zien we een in de rich ting van de romp naar beneden lopende balk, de staart- balk, waarin het kruirad is bevestigd. U begrijpt, dat al leen deze staartbalk de kap niet voldoende in z'n „greep" heeft om deze op de rollen te kunnen verplaatsen. Daar om is de kap aan de voor- en achterzijde doorstoken met twee balken, resp. de lange en de korte spruit ge naamd. Deze balken zijn d.m.v. resp. de lange en de kor te schoren met de staartbalk tot een geheel, de staart, verenigd. De molenaar kan nu door de ketting, welke zich op de haspel van het kruirad bevindt, met een haak aan de balie vast te zetten en aan het kruirad te draaien, de kap op de wind kruien. Op de wiekenas is het bovenwiel vastgewigd. Dit wiel is geheel van hout en bevat circa 90 azijnhouten kam men. Op het bovenwiel bevinden zich een viertal gebo gen houten blokken, welke door ijzeren verbindingstuk ken bijeengehouden, de vang rem) vormen. De vang kan men zien als het prototype van de hedendaagse trommelrem. Men kan door de vang te lichten het boven wiel vrij laten draaien waardoor bij voldoende wind de wieken zich in beweging zetten. Hiertoe trekt de mone- naar aan het vanaf de uit de kap stekende vangstok naar beneden hangende vangtouw. Het bovenwiel brengt de rotatie van het wiekenkruis over op de bovenschijfloop. Dit is het bovenste horizon taal draaiende wiel, dat bestaat uit twee houten schijven, met daartussen palm- of pokhouten staven. De boven- schijf(loop) is vastgewigd op een verticale spil, de grote of koningsspil. Op de zesde zolder wordt door een om deze spil aangebrachte schijf het luiwerk aangedreven. Met dit apparaat, een soort door de molen gedreven windas, haalt men de zakken met graan tot op de vijfde, de zgn. luizolder. Op deze zolder is de grote spil d.m.v. een taatslager gelagerd door een zware, dwars door de molen heenlopende houten balk, de draagbalk genaamd. Boven deze draagbalk is op de spil het spoorwiel beves tigd. Dit wiel, dat een diameter heeft van circa 3,40 m. bevat zo'n 120 azijnhouten kammen. Het spoorwiel brengt de steenschijven met de steenspillen in rotatie, zodat nu ook de stenen aan het draaien gaan. Men kan door de balken, waarin de ijzeren boveneinden der steen- spillen zijn gelagerd, zover naar achteren te verplaatsen dat de staven van de steenschijven niet meer tussen de kammen van het spoorwiel grijpen, de koppels stenen „uit hun werk" halen. Op de vierde zolder zijn op de maalstoel (een verho ging) de drie koppels stenen opgesteld. Er zijn ook mo lens waar de koppels stenen zijn gelegen op de vloer van de vijfde zolder, die dan steenzolder genoemd wordt (molen De Drie Koombloemen). Op de tekening zien we een koppel stenen in doorsnede, zodat we de constructie hiervan kunnen nagaan. Een koppel stenen bestaat uit 2 molenstenen, waarvan de onderste stil ligt (de ligger), terwijl de bovenste steen (de loper) over de andere heen- draait. Om beide stenen is een houten kast aangebracht, de kuip genaamd. Het graan dat op de vijfde zolder ge stort wordt, valt in een zich boven de koppels stenen be vindende. trechtervormige kaar. Via een in deze kaar aangebrachte regelschuif komt het nu terecht in een bak, welke met een houten nok tegen het vierkante ijzeren ondereinde van de steenspil, het staakijzer, rust. Als dit staakijzer gaat draaien, gaat deze bak aan het schudden en zo wordt het graan geleidelijk aan door het gat in de loper tussen beide stenen gestort. In de raakvlakken van loper en ligger zijn waaiervormige kerven gehakt, of, zo als de molenaar zegt, „gebild". De kerven verbrijzelen het graan en door hun bijzon dere vorm wordt het graan naar de omtrek van de ste nen gemalen. Het nu gevormde meel verzamelt zich tus sen de buitenkant van de loper en de wand van de kuip en komt nu via een in de kuip gemaakte gleuf en een koker in zakken terecht. De druk van de loper op de ligger kan worden geregeld door een aan een touw han gend gewicht te verstellen. De fijnheid van het meel is o.m. hiervan afhankelijk. De belasting van de molen is én van de steendruk én van de instelling van de graan- Het spoorwiel grijpt met z'n azijnhouten kammen tussen de palmhouten staven van het steenschijf. Dit schijf brengt middels de naar beneden lopende steen- spil, de loper van een op de lager gelegen maalzolder opgesteld koppel stenen in beweging. (Foto Rijksdienst voor de Monumentenzorg) toevoerschuif afhankelijk, zodat de molenaar dit ook nog enigszins afhankelijk van de windsterkte kan instellen. Uit dit alles blijkt wel, dat de molenaar van een koren molen een grote mate van vakkennis moet bezitten, te meer daar het billen van de molenstenen ook geen een voudige zaak is. Tot slot nog iets over de snelheid van het wiekenkruis en de stenen. Het zal u uit de constructie van het gaande werk wel duidelijk geworden zijn, dat de molenstenen heel wat sneller lopen dan het wiekenkruis. De over brengingsverhouding wiekenas-stenen bedraagt meestal 1 op 6 a 7. De traagste Schiedamse molen is de molen De Vrijheid, want daar bedraagt die verhouding nog juist geen 1 op 6. De snelheid van het wiekenkruis wordt uit gedrukt in het aantal enden wieken), dat per minuut de molenromp passeert. De snelheid van 90 enden is wel ongeveer het maximum, hoewel men naar ik vermoed soms nog wel wat sneller maalde. De gunstigste snelheid voor de stenen ligt om en nabij de 120 omwentelingen per minuut. Dit wordt dus al bereikt als de molen ca. 70 enden loopt. Tot zover deze wat oppervlakkige beschrijving van de werking van onze Schiedamse grote vier. Ik hoop dat u een idee heeft gekregen van hun constructie, die in al haar primitiefheid toch getuigt van het grote technische vernuft van diegenen, die ze generaties geleden al hebben ontworpen en gebouwd JOS. T. M. GUNNEWEG

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1967 | | pagina 14