liefst zeven filialen in de omgeving van
Rotterdam.
Vrijwel alle kleding wordt door de NV
zelf gemaakt in een atelier op de Goudse
Singel, waar zo'n twintig mensen werken.
Van alle modellen worden slechts drie
tot vier exemplaren gemaakt, zodat
zij vrij exclusief blijven.
Intussen komt een lachende filiaal
houder Prins weer te voorschijn. ,,Zij
had moeite met de scheve gulp", ver
trouwt hij ons toe. Als hij onze fron
sende blikken ziet, loopt hij naar een
enorm groot broekenrek en haalt er
een exemplaar uit. Ter illustratie laat
hij een haakse ritssluiting zien. ,,Dat is
nu de grote mode, en", vult hij aan,
„lekker hip". „Alleen hebben ze er
in het begin wat moeite mee. Maar dat
is gewoon een kwestie van oefenen",
legt de filiaalhouder uit.
„Waarom meisjes jongensbroeken
dragen? Tja" Prins haalt z'n schou
ders op „de meisjes vinden ze ge
woon leuk en vragen er ontzettend veel
naar. Het model doet prettig aan, zij
voelen zich er vrijer in. Maar in 't alge
meen zijn het toch wel de jongens die
met deze broeken lopen".
„Het gebeurt ook regelmatig", gaat
Ton Prins verder, „dat de ouders mee
komen. Het is namelijk zo, dat een hoop
jongelui in een gewone confectie-zaak
niet kunnen of willen slagen. Dan
zeggen die ouwelui soms: joh, ga dan
es met dat blitzhoofd van je op de
Hoogstraat kijken, daar hebben ze zo'n
gekke zaak. En als ze dan eenmaal bij
ons zijn geweest, komen ze vaak terug.
Want onze kleding is echt niet ordinair,
zoals vaak een hoop mensen denken,
maar gewoon modern geklééd".
Plots worden de gordijnen achter ons
weer opzij geschoven en tegelijk kijken
we ditmaal naar blond haar, een oranje
trui en een paarse broek. Het meisje
vraagt aan Prins: „En, wat vind je
ervan". De filiaalchef zegt nog niets.
Hij loopt naar haar toe, draait er eens
om heen en zegt dan: „Lief, heel erg
lief. Een toffe broek, die je ook voor de
winter kan gebruiken".
Zij knikt instemmend en antwoordt:
„Oké, dit is wat ik zoek. Ik hou hem
maar aan, dan kan ik gelijk blitzen".
Het meisje loopt nog even naar achteren
om wat spullen op te halen.
„Kijk dit is nu ook een van de oor
zaken waarom de jongelui graag in een
boetiek kopen. Ze kunnen hun gang gaan,
zonder lastige verkopers en mogen
passen wat ze willen. Ook als ze geen
geld bij zich hebben. Bovendien vinden
onze klanten het nu eenmaal leuk om
ongedwongen met ons te jijen en jouwen
over allerlei dingen. Net zoals je met
vrienden of kennissen doet. Daarom
geloof ik dat voor boetiek-zaken een
grote toekomst is weggelegd en dat het
zeker", beklemtoont Ton Prins tot
slot, „geen mode-verschijnsel is".
JIM P. POSTMA