De toekomst van
het
Schiedams gymnasium
5 LEERLINGEN
HET GYMNASIUM
ACTUELE REDE
250
In 1594 wordt Lucas Jansz. als rector ontslagen en zijn
opvolger Funck krijgt opnieuw de opdracht een Latijnse
school op te richten. Er was onder Lucas Jansz. klaar
blijkelijk niet veel van terecht gekomen. Ook onder Funck
floreert de school niet; als oorzaken zijn aan te merken:
te lage bezoldiging van de rector, die zich genoodzaakt
zag een aantal nevenfuncties te vervullen, en te weinig
leerlingen.
In de volgende honderd jaar leidt de Latijnse school
beslist geen bloeiend bestaan, maar helemaal ter ziele
gaan doet zij toch ook niet.
In 1712 wordt Gerardus Bollerman tot rector benoemd,
nadat curatoren de sollicitanten een behoorlijk zwaar
examen in het Latijn hadden afgenomen. Boilerman was
reeds acht jaar rector van de Latijnse school in Edam ge
weest. Nu gaat het beter en op 30 juli 1718 telt de school
19 leerlingen. In 1739 overlijdt Bollerman en zijn opvolger
Nieuwaart begint zijn rectoraat met 5 leerlingen. Uit de
lijst van leermiddelen, die onder Nieuwaart gebruikt
werden, weten wij, dat de leerlingen in het Grieks onder
wezen werden (Nieuwe Testament, Xenophon en Homerus).
Wanneer het Grieks als leervak is ingevoerd, is niet na te
gaan, maar bij het examen van de sollicitanten in 1712
waren zij ook aan de tand gevoeld inzake het „Novum
Testamentum Graecum". Onder de leiding van Nieuwaart
bloeit de school; in 1768 telt zij 20 leerlingen. In 1781
moet Nieuwaart het rectoraat neerleggen na bijna 42 jaar
rector te zijn geweest.
In 1795 krijgt Schiedam een nieuw stadsbestuur en dit
benoemt een commissie, die rapport moest uitbrengen
over de mogelijkheden om het Schiedamse schoolwezen
tot groter bloei te brengen. De commissie rapporteerde,
dat de Latijnse school in elk geval moest blijven bestaan.
Na de bevrijding in 1813 wordt het onderwijs aan de
Latijnse school ingrijpend gewijzigd; behalve in de klas
sieke talen moet voortaan ook onderwijs gegeven worden
in wiskunde, wiskundige aardrijkskunde, nieuwe aardrijks
kunde, geschiedenis en mythologie. Het aantal leerlingen
schommelt steeds om de tien.
In 1859 worden de eerste plannen aan het gemeente
bestuur voorgelegd om de Latijnse school om te zetten
in een gymnasium, maar enige jaren later moet de Latijnse
school het pand aan het Oude Kerkhof, staande nabij
de hoek met de Lange Kerkstraat, waar het dan enige
eeuwen gevestigd is geweest, verlaten en wordt onder
gebracht in een lokaal van de gemeentelijke H.B.S. met
de Commissie van Toezicht als College van Curatoren.
De school kwijnt weg, maar de Wet op het Hoger Onder
wijs van 1876 geeft de definitieve stoot tot de oprichting
van een gymnasium; op 3 februari 1879 wordt de Latijnse
school opgeheven en omgezet in een gymnasium.
Bij de opening telt de school 18 leerlingen, maar cura
toren zeggen in hun eerste jaarverslag; „Met vertrouwen
koesteren wij de hoop, dat deze inrichting, welke slechts
eene wijziging en uitbreiding is van de tedert de 16de
eeuw alhier bestaan hebbende Latijnsche school, aan het
beoogde doel, namelijk het vormen en voorbereiden tot
zelfstandige beoefening der wetenschappen, ten volle zal
beantwoorden".
In 1893 wordt een commissie benoemd om na te gaan,
in hoeverre het mogelijk zou zijn om bezuiniging te brengen
in de kosten van het gymnasiaal en middelbaar onderwijs.
De commissie stelt voor het gymnasium op te heffen;
rector en leraren bestrijden dit rapport met zoveel kracht
en overtuiging, dat het gymnasium behouden blijft.
Het aantal leerlingen was inmiddels sterk gestegen;
van 54 in 1895 tot 69 in 1897. Het gymnasium verhuisde
toen dan ook van het pand aan het Oude Kerkhof (het
huidige archief), waar het in 1879 zijn intrek genomen
had, naar het voor die tijd royale gebouw aan de Lange
Nieuwstraat. Bij de opening hield de rector, Dr. E. J.
Vinkesteyn, een rede, die de huidige rector, zeventig jaar
later, letterlijk tot de zijne kan maken. Hij zei;
„Niet altijd vieren de klassieke studiën in deze dagen
hoogtij. In onzen rea/istischen tijdwaarin het „in de eerste
plaats moet gij geld zien te verwervenvan den Romeinschen
dichter helaasaan velen de hoogste levenswijsheid toe
schijnt, gevoelt men weinig voor een onderwijs, dat niet op
dadelijk voordeel is gericht, waarvan de resultaten niet in
klinkende munt zijn om te zetten. Ons hoogste doe! is niet
onzen leerlingen een zeker quantum kennis, geschikt voer
het practische leven, te verschaffen, maar onze eerste plicht
is hun geest zoo te ontwikkelen, dat zij later aan de Univer
siteit, onder de leiding van de meest eminente mannen op het
gebied der wetenschap, zelfstandig dien tak van studie kunnen
beoefenen, dien zij zich hebben uitgekozen. En voor dit doe!
wordt nog altijd terecht de beoefening der klassieken als een
der beste middelen beschouwd
Tien jaar later gaan er weer stemmen op om het gym
nasium op te heffen. In het rapport, dat Dr. Vinkesteyn
hierover aan de inspecteur der gymnasia uitbracht, schrijft
hij onder meer:
„Niet de quantiteit, maar bovenal de qualiteit der ver
kregen kennis is voor hen de leerlingen) hoofdzaakeen
quantitatief tekort kan door hem, die geestelijk heeft leeren
werken, altijd met niet vee! moeite worden ingehaaldeen
qualitatief tekort maakt hem, die er aan lijdt, ongeschikt
voor wetenschappelijke studie-, kennis wordt vergeten,
geestelijke ontwikkeling gaat nooit verloren. Het gymnasium
moet dus in de eerste plaats die eigenschappen bij zijn leer
lingen ontwikkelen, die hen geschikt maken voor weten
schappelijke arbeidhet moet hun geest scholen, hun belang-