MAK maker en touw slager honk vaste lieden door A. van der Poest Clement 274 Voor mij ligt een bundel oude stukken, die de heer J. Mak van „J. Mak Zn., Broersveld 33", zo vrien delijk is geweest mij ter inzage te geven. Bij het door bladeren en lezen van die papieren en perkamenten gaan mijn gedachten terug naar het oude Schiedam van de middeleeuwen, zestiende en zeventiende eeuw. Een kleine stad nog, klein maar wel een belangrijk aantal haringreders onder haar inwoners tellend. De bedrijven van deze vermogende poorters van Schiedam waren vooral te vinden ,,op de Haven" en „over de Haven"; wij zouden nu zeggen: Lange Haven Oostzijde en West zijde. Straatnamen als Taansteeg en Keetsteeg herinne ren nog daaraan. Er is nu wat verbeeldingskracht voor nodig om ons te realiseren, dat Schiedam ook een paar eeuwen lang telkenjare zijn „vlaggetjesdag" heeft beleefd! Nevenbcdrijven waren de zeilmakerijen en de touwsla- gerijen met hun lijnbanen. „Zeilmaker en touwslager" was toen een beroep, meestal uitgeoefend door één en dezelfde persoon. Zolang de haringrederij bloeide in Schiedam waren genoemde nevenbedrijven talrijk. Maar de vermindering van het aantal haringbuizen veroor zaakte ook een inkrimping van het numeriek toch niet zo sterk bezette vak: zeilmaker-touwslager. En toch bestaat „Mak in het Broersveld" heden ten dage nóg. De familie Mak behoort tot die enkele Schic- damse families, die reeds in de zeventiende eeuw hier gevestigd waren en er altijd gebleven zijn. De familie Mak is honkvast gebleven, al koos er wel eens een van de leden het zeegat. Zo weten wij van een Willem Mak, die in september 1763 „voor matroos" naar Oost-Indië voer en op de terugreis op 10 februari 1765 op het schip „Vrijburgh" is overleden. Het is gewoonte, dat bij overdracht van onroerend goed aan de koper tevens de oude eigendomsbewijzen van de betreffende percelen worden overgedragen. De zeilmakers-touwslagers Mak hebben die zuinig bewaard. Wij weten nu, dat de bedrijfsruimten van Mak tot 1722 eigendom waren van Anthony van Vollenhoven. De panden strekten zich toen uit van dat stuk van de Lange Kerkstraat, dat de schilderachtige naam „Het Land van Belofte" droeg. Een oude gevelsteen, die daaraan de her innering bewaart, berust in het Stedelijk Museum van Schiedam aan de Hoogstraat. Toen in 1822 Jacobus Mak, „Mr. Zeilmaker en Touwslager" deze panden en spinbanen kocht, werden zij in de koopakten omschre ven als „liggende in Het Land van Belofte achter de westzijde van het Broersveld". Lijnbaan, spinbaan, touw- baan: de huidige straatnamen Baan. Grofbaan, Ge dempte Baansloot zullen thans bij iedere lezer in hun oorspronkelijke betekenis bekend zijn. Daar heeft dus een tak van de familie Mak zijn werk zaamheden verricht. En al voeren er hoegenaamd geen haringbuizen meer uit Schiedam naar zee, toch was het een bloeiend bedrijf. Zeil en touw zijn ook in andere takken van het economisch leven onmisbaar. In de achttiende eeuw begon de branderswereld in onze stad een overheersende rol spelen. Een kordon van bran dersmolens werd als een wacht getrokken om Schie dams vesten. De molens moesten wind vangen en draaien. Zeildoek en touw moesten worden geleverd. Mak had hierin zijn aandeel. Maar het molenwerk beperkte zich niet tot het bran- dersbedrijf. Niet voor niets wordt ons land getypeerd als „de lage landen bij de zee". De polderbemaling was naast de zorg voor de dijken een van de belangrijkste taken van de waterstaat. En zo zien wij Mak in de vo rige eeuw ook aan het werk op het platteland, waar niet alleen de dorpskorenmolen betekenis had maar ook de poldermolens een bijzonder belangrijke functie vervul den. Leden van de familie Mak hadden ook daar met name in het Westelijk deel van Schieland en het Oostelijk deel van Delfland werk te verrichten. Toen in de negentiende eeuw Schiedam enig aandeel begon te krijgen in de scheepsbouw, óók in het bouwen van Oost-Indiëvaarders wie hierover méér wil weten, leze het in 1956 onder auspiciën van de Schiedamse Gemeenschap als deel IV van de Schiedamse Miniaturen verschenen boekje van Anno Teenstra: „Schip en Werf. Schiedamse scheepvaart en scheepsbouw in de negentiende eeuw" hebben zeilmakers en touwslagers Mak na tuurlijk het begin en de ontwikkeling van de werf „De Nijverheid" alhier nauwkeurig gevolgd. Op 1 juli 1836 werd daar het fregatschip „De Stad Schiedam" te water gelaten. In de papieren van de zeilmakers-touwslagers- familie Mak bevinden zich dan ook inderdaad enkele stukken betreffende de tuigage van het fregatschip P. C. Hooft, groot 479 last, op de Nijverheid gebouwd voor de „Schiedamsche Scheepsreederij" en te water gelaten 26 maart 1842. Het ging om „Twee Fokken, Vier Mars zeilen, Twee Grootzeils, Een Kruiszeil, Drie Bramzeils, Een boven Kruiszeil, Drie boven Bramzeils, Een boven Grietje; Twee onder Lijzeils, Drie boven Lijzeils, Drie Brambijzeils, Drie boven Brambijzeils, Een Bezaan, Een Stormbezaan, Een Barkzeil, Twee Voorstenge Stagzeils, Een Buiten Kluiver, Een groote Kluiver, Een Midden kluiver.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1968 | | pagina 14