WINTERGASTEN BLIJVERS en SCHIEDAMS GEVEDERDE VRIENDEN (3) 276 TN het winterhalfjaar zijn er ten -••onzent eigenlijk twee categorieën vogels: blijvers (of standvogels) en wintergasten. We kunnen ook zeggen: gas t-o verwin teraars, zoals we tegen woordig ook spreken van gastarbei ders. I)e eerste groep bestaat uit vogels die hier geboren en getogen zijn en die in het najaar niet naar het zui den uitwijken. De tweede wordt ge vormd door „buitenlanders", die in de herfst uit het hoge noorden arri veren met het doel de wintermaan den bij ons door te brengen. De meeste zaadeters zijn om te beginnen standvogels, zoals grocn- lingen, vinken, mussen en houtdui ven. Voorts kunnen we als zodanig aanmerken: spreeuwen, kauwen, kraaien en meeuwen, die hoewel in de strikte zin geen omnivoor, toch alles consumeren wat hen voor de snavel komt. Ook kool- en pimpel mezen, winterkoninkjes, merels, zanglijsters en hcggemussen zijn voor het merendeel standvogels en trachten zich in het barre jaargetijde met al les en nog wat in het leven te hou den. Hun voorkeur gaat uit naar in- sekten, doch als de nood aan de man komt, behelpen zij zich opper best niet allerlei bessen en zaden. De gelederen van vrijwel al deze soorten worden in het najaar met talloze emigranten uit het buitenland versterkt, zodat het gebeuren kan, dat er nu meer vogels zijn dan in de zomermaanden. Echter alleen wat het aantal individuen betreft; en ze ker in de eerste maanden na de „gro te trek". Daarna, en speciaal bij in vallende strenge vorst, hebben dik wijls weer grote verschuivingen plaats. Een sprekend voorbeeld daar van zijn de kieviten. De vogels die van (vliegende) in- sekten moeten leven zijn wel ver plicht om naar het zuiden te trek ken: de een ver weg, de ander wat dichterbij. Er zijn soorten die het aan beide boorden van de Middellandse Zee al welletjes vinden. Er komen er echter ook voor, die de winter in de omgeving van de evenaar doorbren gen, zoals b.v. de gierzwaluwen. Ook boeren- en huiszwaluwen zoeken het zó ver, ja, de eerste zelfs wel tot Zuid-Afrika toe, waar het dan volop zomer is. Het lijkt mij intussen het toppunt van genoegen om tweemaal per jaar een zomer mee te maken. De vraag wordt nogal eens gesteld of de vogels ook in hun winterkwar tieren gaan broeden. Dit is beslist niet het geval. Ze blijven in grotere of kleinere troepen bij elkaar (al naar gelang van hun aard), precies zoals de overwinteraars hier. Bekend zijn in dit verband de enorme formaties spreeuwen, die te gen de avond naar de gezamenlijke slaapplaatsen vliegen, ergens in de rietvelden of in het bos en die in de vroege ochtend op dezelfde wijze naar de bewoonde wereld terugkeren. Evenals verleden jaar hebben ze ook nu weer delen van het Beatrixpark uitgekozen als openlucht-slaapzaal. I)e takken der heesters zijn beschil derd met duizenden witte uitroepte kens en er hangt daar een guano- luchtje van jewelste. Maar ik geloof niet dat dit schadelijk is voor het hout; het regent er wel weer af. In de zomer zou het wel bedenkelijk zijn, doch dan wordt er van deze slaapplaatsen geen gebruik gemaakt. We kunnen veilig aannemen, dat er veel buitenlanders onder die spreeuwen zijn. Wellicht zelfs het merendeel. Uit ringonderzoeken hier te lande heeft men nl. kunnen vast stellen, dat de geringde exemplaren, die werden gevangen (en uiteraard weer vrijgelaten) afkomstig waren uit de Baltische staten. Er is, geloof ik, onder de vogels geen groter optimist dan onze vriend spreeuw. Zingen doet hij altijd, soms maakt hij heel grappige geluiden en dat alles zelfs onder de meest ongun stige omstandigheden. Weer of geen weer. Groeniingen, vinken en putters ontmoeten we nu steeds in troepjes. Gezamenlijk fourageren zij langs wegbermen en onkruidakkers, waar volop zaden van distels en andere planten voorkomen. In de weiden Groenling

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1968 | | pagina 16