277 Merel azen koperwieken en kransvogels, evenals trouwens in het Beatrixpark. Deze twee zijn familie van onze me rel en zanglijster en afkomstig uit Scandinavië. Jammer echter dat ze zo verbazend schuw zijn. Onze zomervogels allen insekten- eters kunnen we voorlopig met rust laten. We kunnen ze alleen goe de vangst en in het voorjaar behou den terugkeer in het vaderland wen sen. Te zijner tijd hopen we hun aan komst zeker aan te kondigen. Te beginnen met de tjiftjaf, die als eerste reeds in de tweede helft van maart op zijn basis terugkeert. Het kan in die tijd soms geducht guur zijn en het is een groot raadsel, waar hij in dat geval zijn dagelijkse portie insekten vandaan haalt. Het zal heus wel eens hongerlappen zijn. Maar hoe dan ook, zij schijnen het te red den en dat is de hoofdzaak. Behalve spreeuwen zijn er nog en kele andere vogels, die af en toe hun stem laten horen. Neem b.v. de kool mees, die, als hij goed gemutst is, leu ke toontjes kan voortbrengen. Trouwens ook de winterkoning, alias Klein Jantje, verkeert heel dik wijls in een overmoedige bui en dan schettert hij er danig op los. Dat klei ne verenballetje ook al zo'n ge weldige optimistZijn optimisme is omgekeerd evenredig aan zijn afme tingen en gewicht. Weet u wat zijne majesteit weegt? 9 tot 11 gram! Vrijwel overal zingen de roodborst jes. Op tal van plaatsen in onze par ken, tuinen en bij de boerenhofsteden midden in de polder. Alsof het volop lente is. Maar helaas, in de lente ver laten ze ons juist weer en dat is jam mer. Het zijn zulke vertrouwelijke en watervlugge dieren. Reeds begin sep tember arriveren de eerste exempla ren en een goeie maand later horen we hen overal. Jaren geleden hebben ze enkele malen in het Sterrebos ge broed; op die plek staat nu een grote fabriek. Wc zeiden het al, in het Watersnip voorjaar gaan ze er weer vandoor. In die tijd verdwijnen ook de andere wintergasten, zoals de bonte kraaien, die uit Finland en zelfs uit Rusland afkomstig zijn. Het veelvoud van vinken, groenlingen en merels ver trekt omstreeks die tijd eveneens huiswaarts. Maar voorlopig is het nog niet zo ver en moeten we ons vergenoegen met hetgeen de vogelwereld in win tertijd ons te zien en/of te horen biedt. De weilanden achter Kethel zitten nu vol met meeuwen. Hoofdzakelijk kokmeeuwen, vervolgens in aantal storm meeuwen en tenslotte een klei ner getal zilver- en mantelnieeuwen. Als we goed meeuwen willen obser veren moeten we naar de vuilnisbelt gaan. Soms dwarrelen er tientallen door elkaar als er een iets eetbaars gevonden heeft. En dat schijnt daar dikwijls voor te komen. Trouwens, ze versmaden letterlijk niets. Aan sommige kokmeeuwen mer ken we in januari al, dat het toch weer lente gaat worden. Dat zit zo: Als ze in het najaar de kuststreek verlaten en naar het binnenland ko men, is de kop geheel wit met alleen achter beide ogen een donkere stip. Dat is het winterkleed. Deze stippen worden in de loop van de eerste maand van het jaar steeds groter. Zelfs zien we een donkere streep over de schedel, die tenslotte de bei de oogstippen verbindt. Nu is het net of ze een koptelefoon dragen. Lang zamerhand wordt de hele kop don kerbruin en daarmee is dan het voor jaar- en bruidstenue voltooid. Ze krijgen het allemaal, de heren zowel als de dames. In de volgende maanden is ieder een in het bezit van een bruine kop en dan is de tijd aangebroken, dat ze zich naar de kust begeven 0111 het hunne bij te dragen voor de instand houding van de soort. Een enkele maal broedt er wel eens een aantal in de buurt, maar toch buiten onze ge meentegrenzen, n.l. in de Broekpol der, tussen Vlaardingen en Maasland. We kunnen niet zeggen, dat we nu in de polders bij Kethel zo veel soorten vogels ontmoeten. Alleen flinke troepen wulpen bren gen nog wat leven in de winterse brouwerij. Met hun lange kromme naar omlaag gebogen snavel porren zij in de bodem naar wormen, slak ken en wat de pot verder blieft te schaften. Op dezelfde wijze gaan de enkele watersnippen, die nog aanwezig zijn, te werk, maar dan op meer vochtige plaatsen, zoals opspuitterreinen en vükkerige slootkanten. Beide soorten gaan voor de vorst niet zo gauw op de vlucht. Maar als de grond keihard bevroren is, zoeken de snippen toch maar liever een wat milder klimaat op. De wulpen niet. Zij blijven ons door dik en dun ge zelschap houden. Zolang de winter duurt. A. DE JONG

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1968 | | pagina 17