31 Ten oosten en noorden liggen de heerlijkheden Mathe- nesse c.a. en Nieuwland c.a., alle van de stad onafhanke lijke gebieden. Een probleem is het beperkte grondgebied nog niet, daar de bevolking, wier aantal wij voorzichtig op rond 3000 stellen, zelfs nog ruimte genoeg binnen de wallen ter beschikking staat. Wanneer na de omwenteling van 1572 de bevolking toeneemt, zien we dan ook, dat grond binnen de stad wordt verkaveld: het terrein gelegen tussen Westvest, Korte- en Lange Haven in 1580 e.v.; het „Broertgensvelt mette ganse camp" in 1590 en volgende jaren. De enige voorstad ontstaat bij het Hoofd, waar in 1600 grond wordt verkaveld en erfgewijze verkocht. De voornaamste middelen van bestaan zijn visserij en koopvaardij, handel, nijverheid (scheepsbouw, laken industrie, lijnbanen), en landbouw (boerderijen binnen de poorten!). Reliëf II geeft de situatie weer rond 1750 en is vervaar digd o.a. naar de kaart van Rutger van Bol'Es uit 1770. Het eerste dat opvalt is, dat er bebouwing is gekomen in Frankeland. In 1613 nam het stadsbestuur het besluit tot het graven van de Nieuwe Haven, een werk dat een jaar later gereed kwam. Het terrein, gelegen tussen de Nieuwe Haven en de Buitenhaven, het zogenaamde Nieuwe Werk, werd vervolgens verkaveld. Aanvankelijk vestigden zich hier bedrijven (branderijen), doch later bevorderd door het stadsbestuur verrezen hier aan Lange Nieuw- straat en Tuinlaan de woningen en buitenplaatsen van de welgestelde burgerij. Na de benodigde grond te hebben aangekocht, legde de stad in 1767 een wandelpark aan, de nog bestaande Plantage (op het reliëf als reeds ge realiseerd opgenomen). Het grondgebied heeft geen verandering ondergaan in de 200 jaren, die er sedert 1550 zijn verlopen. Wel heeft de stad in 1688 de heerlijkheid Mathenesse c.a., en in 1697 de heerlijkheid Nieuwland c.a. gekocht, maar deze zijn geblexei krachtens het heersende leenstelsel, waar onder zij vielen, afzonderlijke gebieden. Wat de bestaansmiddelen betreft: de visserij en koop vaardij zijn nagenoeg verdwenen en de handel is vrijwel beperkt tot de handel in voor de industrie benodigde granen. De industrie is het voornaamste middel van bestaan en betreft vrijwel uitsluitend de vervaardiging van alcohol en de daaruit vervaardigde dranken, alsmede de diverse nevenbedrijven. Schiedam is in deze eeuw een welvarende stad, waarvan vele prachtige gebouwen nog getuigenis afleggen. Tekenend is, dat het merendeel van de op de voorlopige lijst van monumenten voorkomende gebouwen uit deze tijd stamt. De stad wordt in deze tijd geroemd om haar schoonheid. Het inwonertal bedraagt rond 9000. Reliëf III is de toestand rond 1900. Het is vervaardigd naar de kaart van Dominicus uit 1901. Een vergelijking met de situatie in 1750 leert, dat de bebouwing wederom is toegenomen. De oudste van de uitbreidingen in deze periode (ik heb het hier uitsluitend over uitbreiding buiten de oude stad) is het in 1854 gebouwde Nieuwsticht, een complex arbei derswoningen, dat een voor die tijd niet onaanzienlijke uitbreiding van het woningarsenaal heeft betekend. Daar aanvankelijk slechts uitbreiding in Frankeland mogelijk is (de heerlijkheden Mathenesse c.a. en Nieuwland c.a. zijn in 1795 bij de afschaffing van het leenstelsel zelfstandige Schiedam in 1750 Schiedam in 1900 gemeenten geworden, Nieuwland wordt in 1855 bij Kethel en Spaland gevoegd), zien we dat ook nu de groei in westelijke richting gaat: in de hoek van Vlaardingerdijk en Nieuwe Haven, de Warande en rondom de Gasfabriek. Het jaar 1868 bracht, wat sedert 1495 niet meer was voorgekomen: gebiedsuitbreiding. Per 1 januari van dat jaar werden bij de stad gevoegd de gemeente Oud- en Nieuw-Mathenesse en de voormalige gemeente Nieuw land, Kortland en 's Graveland, die hiertoe weer van Kethel en Spaland werd losgemaakt. De noordelijke stadsgrens loopt nu langs de Oude Dijk. Met die annexaties nam Schiedam de bestaande bebouwingen over, zoals de straatjes achter de Singel (een erfenis waar men nog mee zit) en tussen de Broersvest en de Singel. Een ander, plezieriger gevolg was, dat een flink stuk rivieroever werd verkregen. Het totaal van aan Schiedam toebehorende oever bedraagt thans een 8 km, reikende van de Vijfsluizen tot aan Delfshaven! Een enorme mogelijkheid om een havenstad te worden. Een in 1871 door B. en W. in gediend plan tot het graven van een grote zeehaven in Mathenesse is echter niet doorgegaan wegens afwijzing door de Raad. De enige havens die tot stand zijn gekomen, zijn de Westerhaven (1861-'62) en de Oosterhaven.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1968 | | pagina 11