„De
Poldervaart
gaat
verdwijnen"
L J
door A. van der Poest
Clement
34
HET was in februari 1953 dus ruim vijftien jaren
geleden dat Nederland de „Stormramp" trof:
het samenvallen van springtij en een ontzaglijke storm
deed in een korte tijd grote delen van ons vruchtbaar
polderland veranderen in een kolkende watermassa.
Honderden mensen vonden de dood; anderen dreven
hulpeloos rond in een roeiboot of op een losgeslagen
houten hek; er waren er ook die hulpeloos boven het water
uit een zolderraam kijkend of zich vastklemmend aan stevige
niet ontwortelde bomen, wachtten op redding. Soms tever
geefs, soms werden ze gered door schepen of helicopters.
In Schiedam heeft het maar enkele centimeters gescheeld
of het hoge water was over de waterkerende dijken ge-
VETTÏJ/UOR»
Gjooti
'ktten Oord
kVTAERDITïG^
komen. De vloedplanken bij het Hoofd en de Hoofdstraat
waren toen niet voor niets gezet.
Toch heeft toen op mij diepe indruk gemaakt uit de
aard der zaak het hele verschrikkelijke gebeuren ook
dit: in een kleine Zeeuwse binnenpolder sloeg het water
een klein gat. Om hun polder te redden hebben de be
woners, staande naast en achterelkaar, met hun lichamen
het water goeddeels kunnen tegenhouden. En het lukte.
Zo waren, zijn nog en zijn het altijd geweest de bewoners
van de polders, van het land in de lage landen bij de zee.
Het zijn dezelfde mensen als die in de steden wonen,
vroeger, nu vrijwel niet meer, iets anders in leefgewoonten
dan de stedelingen. Jammer, dat er desondanks zo iets als
een tegenstelling tussen stad en platteland bestaat. De
„boeren" vormen nu niet bepaald een groep om op neer
te kijken.
Het Holland van de middeleeuwen was in oorsprong een
agrarisch land. Steden kwamen op. Eerst heel klein, maar
met hoge kerktorens, die bij zonsop- en zonsondergang
lange schaduwen wierpen over de velden buiten de stedelijke
omheining. Holland werd een welvarend gewest: de steden
werden groter, het bevolkingsaantal groeide sterk; zij
werden centra van zeer belangrijke economische activi
teiten, regionale marktcentra ook en de zetels van de
grote waterschappen, die de zorg hadden voor de dijken
en voor lozing van het overtollige water.
Zo was en is Delft het centrum van Delfland. Maar wist
u dat in de middeleeuwen dat deel van de Schie dat loopt
van Delft tot „De Kandelaar" oorspronkelijk ook „Delf"
heette, m.a.w. „gegraven vaart". En zo is de Poldervaart
van de Schie tot aan de Maas ongeveer 1330 ook gegraven
door mensenhanden, uit de aard der zaak met geringe
technische hulpmiddelen. Bij de Maas kwamen vijf sluizen
op het einde van de Poldervaart: „de Vijfsluizen", iedere
Schiedammer welbekend. Eeuwenlang heeft de Polder
vaart hierdoor het water afgevoerd van Delflands Oost
ambachten. Bij de Vijfsluizen is het in 1864 gestichte stoom
gemaal „Van der Goes" in 1935 vervangen door het diesel
gemaal „Van der Schalk" (genoemd naar de Schiedammer
J. M. van der Schalk, toen aftredend als hoofdingeland
van Delfland).
Bij het gebruik van het woord „gemaal" denkt men
direct aan molens. Dat hier sprake is van stoom-, resp.
dieselgemaal wijst erop dat ook in het waterstaats-