per 1 februari 1968 een volksdansinstructeur-in-volledige- dienst de boer op zou sturen. En zeker niet dat dat Marius Korpel zou zijn, hoe enthousiast die toen ook al mocht zijn voor het volksdansen. „Je moet de mensen die verkeerde voorstelling uit hun hoofd praten," vertelt hij, „of praten, dat gaat eigenlijk niet. Je moet ze ervoor winnen door het te laten zien. En dat lukt eigenlijk altijd wel." Wat laat u ze dan wel zien? „We hebben een internationaal programma. Neder landse volksdansen, heel anders dan iedereen denkt, weinig klompendansen, dat] gebeurt hoofdzakelijk nog bij folkloristische demonstraties, Engelse en Schotse veel, en Amerikaanse, Zweedse, enkele Finse, Franse (weinig), de meest populaire: Joegoslavische, Roemeense, Griekse, Bulgaarse, Israëlische, en de laatste tijd ook Turkse en Assyrische. De Israëlische zijn de leukste, omdat iedereen er wel iets van vrolijk zijn in voelt, ze zijn heel spontaan en eenvoudig. Als ik ergens, op een kampeerterrein of tijdens bijeenkom sten, begin dan kom je meestal bij de Amerikaanse gezellig- heidsdansen terecht. En dan kan je er zeker van zijn: bij de eerste dans blijft de helft langs de kant zitten, de tweede dans doet iedereen mee en bij de derde zijn ze enthousiast. Een volgende keer moet je het dan niet wagen om wat later te zijn, want dan willen ze dansen". Marius Korpel is, zeker zoals hij in zijn te kleine woning in de Houtstraat te praten zit, opgevouwen in een stoel, niet „dat volksdanstype". Blonde kuif, doordringende ogen, spreekt met steeds goed afgemaakte zinnen die soms worden ondersteund door een breed gebaar en soms afgewisseld met een „pam-pam-pampam-pam" als hij een bepaalde maat wil laten horen. Maar kampeerterreinen, kampen, jeugdherbergen, dat riekt toch nog wel een beetje naar die goede oude tijd? „Daar kom ik niet alleen. Het begint allemaal nog maar pas. We geven nu ook les aan de leerlingen van de katho- 61

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1968 | | pagina 13