67
Eind maart zagen wij de eerste kleine pleviertjes terug,
na een afwezigheid van meer dan een half jaar. Zij maken
hun nest eveneens op de grond, doch niet zoals de weide
vogels in het gras, maar zo maar ergens in het zand van een
of andere opspuiterij. Het vorig jaar hoorde ik herhaal
delijk enkele paren roepen boven de zandwoestijn achter
het Straussplein. Een hoog klinkend „pieuw-pieuw".
Meer niet. Herhaaldelijk zocht ik tevergeefs naar een nestje.
Spotvogel voert jongen
De bedoeling was de vogel op of bij het nest te fotograferen.
De kleur der eitjes, niet groter dan mereleieren, komt zo
fantastisch overeen met die van de bodem, dat het zonder
meer onbegonnen werk lijkt. Keer op keer moest ik onver
richter zake weer vertrekken. De laatste maal dat ik nog
maals op zoek ging was aanvankelijk weer zonder succes.
Toen opeens, ik was eigenlijk al op de terugweg, stond ik
voor het simpele nest-kuiltje in het zand waarin vier bij
zonder fraai getekende eitjes.
Gauw naar huis om het schuil tentje te halen en mijn
vrouw. Binnen twee uur had ik al een hele serie opnamen
van de kleine plevier. Waarom mijn vrouw er aan te pas
moest komen, zult u vragen. Nou ja, het mag ook iemand
anders zijn, maar zo iemand was op dat moment niet zo
gauw bij de hand. Als we namelijk vanuit de schuiltent
vogels willen fotograferen dient de fotograaf steeds weg
gebrachtte worden. Vogels schijnen niet te kunnen tellen
en als ik mij in mijn tentje geïnstalleerd heb en de wegbrenger
het terrein zo opvallend mogelijk verlaat, keert de vogel
langzaam maar zeker naar zijn nest terug om het broeden
voort te zetten.
Zonder „wegbrengen''' is het uitgesloten om de vogel voor
de lens te krijgen. Omgekeerd moeten we ook weer „ge
haald" worden. We spreken dus af om na twee, drie of soms
zelfs vier uur gehaald te worden. Dat hangt er van af of een
bepaalde vogel meer of minder schuw is. Door de komst
van de hater is hij in de gelegenheid het nest rustig te ver
laten. Als we evenwel zonder hulp ineens uit de tent zouden
opduiken zou de vogel zich een ongeluk kunnen schrikken,
zodat het dan niet onmogelijk is dat hij zijn legsel finaal in
de steek laat. En dat is iets wat natuurlijk niet gebeuren
mag
ZANGVOGELS
En nu de zangvogels; de vogels van bos en park. Reeds
in februari zongen zanglijsters en merels volop. Het is
altijd weer een evenement als je na al die kille winter
maanden die eerste zang hoort. Moedig doorstaan we dan
de nog gure dagen of weken die we nog te wachten hebben.
We weten echter dankzij de zangers dat de lente in aan
tocht is.
Omstreeks dezelfde tijd hoorden we in het veld de
leeuweriken zingen; juister gezegd de veldleeuweriken. Al
zingend stijgen ze omhoog totdat ze tenslotte met het
blote oog niet meer te volgen zijn. In Nieuwland en Groen-
oord lopen wel eens leeuweriken zo maar over straat.
Zij dragen een kort kuifje en heten dientengevolge kuif
leeuweriken. Zij vliegen niet tot in de wolken, maar blijven
om zo te zeggen laag bij de grond.
Begin maart al, vooral bij redelijk weer, zongen ook
vinken, groenlingen, heggemussen en winterkoninkjes
alsmede de beide mezensoorten die hier voorkomen,
pimpel- en koolmees. En vanzelfsprekend de spreeuwen,
doch dat is niets bijzonders aangezien zij de hele winter
door zingen.
Toen de officiële lente enkele dagen oud was arriveerde
de tjiftjaf. De eerste van het insektenverdelgers-gilde. Zijn
eentonig „tjif-tjef" vernemen we zowel in het Julianapark
en omgeving als in Harga en het Beatrixpark.
Ruim een week later werd hij gevolgd door zijn dubbel
ganger, defitis. Hoewel zij als twee druppels water op elkaar
lijken, verschilt hun zang aanzienlijk. Het eerste deel van
het fitisliedje klinkt zeer spontaan en lijkt wel iets op de
zang van de vink. Het eindigt echter in een weemoedig
slotakkoord. Heel fijntjes overigens.
KLEINE ZANGERTJES
Na de fitis verschenen zo in de loop van april de overige
kleine zangertjes, zoals braamsluiper, zwartkopje, tuin-
fluiter en grauwe vliegenvanger. Deze laatste kunnen we
eigenlijk geen zanger noemen, want plat gezegd doet hij
geen bek open, althans voor ons niet hoorbaar. Hij heeft
de eigenaardige gewoonte om op een hoog punt plaats te
nemen, een paal bijvoorbeeld. Als er een insekt voorbij
Grutto