l
6
131
Alle drie de technische scholen werden
ingeschakeld, alle leerkrachten ervan
geïnterviewd en geënquêteerd. Dit ge
beurde ook bij alle leerlingen die de
school gingen verlaten alsmede bij een
groot aantal ouders. Voorts werden
gesprekken gevoerd met vertegenwoor
digers van het Gew. Arbeidsbureau,
het Regionale Leerlingstelsel en enkele
landelijke leerlingstelsels.
Het eerste deel van het onderzoek
had tot doel na te gaan:
a. welke verwachtingen de leerlingen
hebben over hun nabije toekomst;
b. waardoor een verwachtingsbeeld
beïnvloed kan worden.
Dit verwachtingsbeeld wordt be-
invloed door de excursies naar bedrij
ven, de leerkrachten op school die een
en ander vertellen over de bedrijven,
de arbeidsbemiddeling en de adver
tenties in de kranten.
Het tweede deel van het onderzoek
ging over de ervaringen die de jongens
bij hun intrede in het bedrijfsleven
hebben opgedaan. Een zeer belangrijk
punt bij de overgang van school naar
bedrijf.
Dr. Elzinga komt dan, na gesprek
ken, interviews enz. tot de conclusie,
dat deze overgang waarschijnlijk vlot
ter zou verlopen, indien de leraren aan
de technische scholen hieraan meer
aandacht zouden schenken.
Ook de rol die het bedrijf en het
gezin spelen bij bepaalde moeilijkheden
die de jongen ondervindt in zijn
nieuwe omgeving, is belangrijk.
Naast deze onderzoeken is er een
aantal experimenten geweest, met be
trekking tot de overgangsmoeilijkheden,
contacten tussen school en bedrijf en
voorlichting aan de ouders.
Nadere uitwerking van het feiten
materiaal laat zien, dat zowel de
school, het bedrijf, het Gew. Arbeids
bureau en het Reg. Leerlingstelsel als
de ouders onvoldoende betrokken zijn
bij het tot ontplooiing brengen van de
mogelijkheden van de jeugd op weg
naar volwassenheid.
Deze overgang brengt voor de jongen
dusdanige veranderingen met zich mee,
dat er stellig gesproken kan worden
van een nieuwe levensfase.
Pedagogisch gezien betekent dit, dat
de overgang van school naar bedrijf
voor de technische-schooljeugd niet zijn
begrenzing vindt binnen het terrein
van te verrichten werkzaamheden, maar
gezien moet worden binnen de dimensie
van de ontwikkelingsmogelijkheden
van de jeugdige tot volwassene.
Bijna de helft van de jongens geeft
in de enquête te kennen zelfstandig een
baas te zoeken en geeft dus blijk geen
hulp nodig te hebben. Wanneer boven
dien bijna de helft van de ouders vindt,
dat hun kind een zo belangrijke zaak
zelfstandig moet oplossen, dan zijn
hierbij, aldus dr. Elzinga, vanuit peda
gogisch standpunt enkele vraagtekens
te plaatsen. Is dit gemakzucht van de
ouders of gaan ze van het standpunt
uit, dat dit de jongens zelfstandig
maakt?
Mogelijkerwijs is er sprake van het
kenmerkende van een bevolkingsgroep,
waarbij het bieden van een toekomst
perspectief aan hun kinderen een on
bekende zaak is.
Met individuele aspecten van de
jongens wordt nauwelijks rekening ge
houden. Het hebben van ambities blijkt
een kwalijke zaak te zijn, die de aan-