MET DE
TREKSCHUIT
KOMEN
164
Hoe zag een trekschuit er nu eigenlijk uit? Oorspronkelijk
was het niet meer dan een houten praam, waarop in het
voorschip een mast stond. Hieraan werd een lange lijn
bevestigd, waarmee het schip door een paard werd ge
trokken. Naast het paard liep een geleider, de jager ge
naamd, die, als het paard niet een te grote last moest
trekken, ook wel op het paard mocht gaan zitten. In de
open schuit zaten de reizigers, onbeschermd tegen de weers
invloeden, tesamen gepakt met goederen en soms enig vee.
Eerst tegen het einde der 17e eeuw werden de schepen voor
zien van een houten opbouw, tent of roef genaamd, welke
soms aan de zijkanten open was, terwijl bij andere er
ruiten in waren aangebracht. Mettertijd werden de roeven
steeds comfortabeler, kwamen er gordijntjes voor de ruiten,
's zomers witte en in de winter rode, en vond men er tabaks
potten en kwispedoors. Een zitplaats vond men op banken
langs de zijkanten, terwijl in het midden een bank was
geplaatst waarop men de meegebrachte handbagage kon
plaatsen. Elke zitbank bood plaats aan circa 16 reizigers.
Voor de grote bagage was in de roef geen plaats. Deze
werd aan dek geplaatst.
Soms kwam het voor dat een gezelschap de roef af
huurde, hetgeen meestal gemopper van de overige passa
giers veroorzaakte, daar men het weinig „gentlemanlike"
vond om een „heer" niet uit te nodigen tot het gezelschap.
In de 19e eeuw verscheen nog een trekschuit met een
totaal nieuwe inrichting op de Nederlandse wateren, de
zgn. nachtschuit. Deze schuiten, die speciaal waren be
doeld om te concurreren met de opkomende spoortreinen
hadden een roef, die in twee gedeelten was gescheiden.
De ene helft was ingericht als een „ouderwetse" roef, terwijl
in de andere helft over de gehele breedte een bed was ge
plaatst, waarop mannen en vrouwen gezamenlijk „in alle
eer en deugd" de nacht doorbrachten. Omstreeks deze tijd
werd ook aan de uiterlijke verzorging van de roef alle aan
dacht besteed. Er kwam een lik groene verf op de zij
kanten, terwijl het dak werd bestreken met een teerachtige
massa, waarop fijngestampte schelpen werden gestrooid.
De veerdiensten, zoals ze ons uit oude afbeeldingen be
kend zijn, ontstonden op het einde van de 16e eeuw. Een
der oudst bekende veren was dat van Rotterdam op Delft,
dat voor het eerst in 1587 genoemd wordt. Mogelijk is er
in die tijd ook al een veer van Schiedam op Rotterdam,
maar de eerste vermelding van een marktschipper (zoals
veerschippers veelal genoemd werden) vinden we in onze
stad eerst in 1615 in een notarieel stuk, waarin de naam
van Daem Jacobsz. voorkomt, zonder dat helaas zijn be
stemming wordt opgegeven. Helaas is de man verder ner
gens te vinden, zodat hij ons geen nadere gegevens kan
verschaffen.
Meer houvast hebben we aan een vermelding van Dirck
Dircksz. Blanckert in 1622 hoewel ook bij hem niet meer
dan zijn beroep vermeld wordt, maar na 1650 wordt bij
vele leden van de familie Blanckert vermeld: „Markt
schipper, varende op Delft". Is het, met deze gegevens in
handen, erg gewaagd, als we veronderstellen dat in 1622
een veer op Delft bestaat?
Zeker niet, als men ziet, dat schippersplaatsen vaak vele
tientallen jaren in handen van één familie bleven en meer
malen van vader op zoon overgingen. Zo komen leden van
de familie Doom reeds in 1632 voor als marktschippers
op Amsterdam, een veer dat ook al voor 1624 moet zijn
ontstaan, terwijl zij op het einde der 18e eeuw nog steeds
deze functie uitoefenen.
Zo blijkt dat Schiedam omstreeks het midden van de
17e eeuw door middel van trekschuitveren verbonden was
met Amsterdam, Rotterdam, Delft, Haarlem en Leiden,
waarbij de Delftse schippers later op bepaalde dagen van
de week door mochten varen naar Den Haag. Af en toe
komt ook nog een veer op Overschie voor, waarbij het
niet duidelijk is of hier sprake is van een apart veer of van
een onderdeel van een der veren op Delft (dat ook Delfs-
haven bediende) of Rotterdam.
De eisen, die aan de schippers werden gesteld, waren
niet licht. Niet alleen moesten zij van onbesproken gedrag
zijn, maar ook werden bepaalde financiële eisen aan hen
gesteld. Zo moesten zij de voor die tijd bepaald niet ge
ringe pachtsommen ineens betalen. Voor een plaats op het
veer werden bedragen van 2500 gld. en meer gevraagd, een
in die tijd aanzienlijk bedrag, waarvoor men zich dan voor
zijn leven van een plaats verzekerde. Tegen het einde van
de 18e eeuw, toen de concurrentie van het wegverkeer een
steeds belangrijker rol begon te spelen en de inkomsten
daalden, werd de pacht ineens vervangen door een weke
lijkse of jaarlijkse pachtsom, te betalen aan de stad, welke
het veerrecht bezat. Toch moesten de schippers toen vaak
om ontheffing van de pacht verzoeken, daar hun inkomsten
te gering waren.
Maar niet alleen met de financiële en de persoonlijke
kant van de veerdiensten hield de toenmalige overheid
zich bezig. Ook de andere aspecten van het bedrijf hadden
haar aandacht. Zij vaardigde voor elk veer een ordonnantie
uit, die geregeld werd aangepast. Hierin werden voor
schriften vastgelegd met betrekking tot de tarieven, de ver
trek- en aankomsttijden, de toestand van de vaartuigen
en bespanningen en wat dies meer zij. Daar de schippers
zich niet altijd aan hun voorschriften hielden, werden
commissarissen van toezicht benoemd. Zij hadden het recht
een schipper bij overtreding van de regels en bij onbehoor
lijk optreden te beboeten, terwijl aan hen tevens de macht
was gegeven de paarden en vaartuigen af te keuren.
Tevens waren zij belast met het beheer over de kussens,
welke ter verhoging van het reiscomfort op de zitbanken
werden gelegd, 's Avonds, als de schuit terug was, moesten
de schippers deze kussens terugbrengen, en hij, die hiermee
te laat was, betaalde een fikse boete, waarvan de ene helft
ten goede kwam aan de commissaris en de andere aan de
stadsarmen.
Ook tussen de schippers zelf bestonden afspraken, welke
vooral nautische aangelegenheden betroffen. Zo was het
voorschrift, dat een gejaagd schip altijd de wal hield en
een zeilschip buitenom voer. Hield men zich hier niet aan,
dan ontstonden aanvaringen, zoals in 1653 bij Overschie,
waar een trekschuit in aanvaring kwam met een zeilschip dat
abusievelijk de wal hield. Gelukkig had dit ongeval geen
ernstige gevolgen.
Het aantal verbindingen, dat de trekschuit per dag bood,
is voor onze begrippen zeer gering. Men kan zich thans