Schrijven
over
Schiedam
een literatuur
beschouwing
door
Martin Mooij
geïllustreerd
door
Rob Collette
LJ ET zal toeval zijn, maar precies in de periode, dat ik werd uitgeno
digd dit stuk over Schiedam te schrijven, las ik in het Gentse
dagblad Vooruit een hele pagina over deze stad. Ik heb helaas de krant
niet meer en ik kan er dus jammer genoeg niets uit lenen. Ik zou ook
echt niet meer weten wie het stuk geschreven had, anders had ik in
ieder geval nog de vroede, Schiedamse vaderen kunnen voorstellen de
bewuste scribent een paar flessen onversneden, echte oude jenever
aan te bieden. Voor wat hoort wat, heet het immers en de man in
kwestie zou het stellig hebben verdiend. Laten we het zo zeggen, de
Schiedamse V.V.V. had het hem niet kunnen verbeteren. Zijn verhaal
was een lofrede op de stad, een blijk van warme en hartelijke waar
dering voor een stuk oud-Hollands stedenschoon. Het verbaasde mij een
beetje, dat al dit enthousiasme van een Vlaming afkomstig was. Niet,
dat onze Zuiderburen geen waardering zouden hebben voor andermans
cultuurbezit, maar zij zijn zelf op dit punt zo verwend, dat het voor mij
werkelijk een verrassing was, dat ook Schiedam voor hen op dit gebied
meetelde. Als het nu nog Delft was geweest, of Gouda, of Leiden, maar
nee hoor, de enige Nederlandse stad, waaraan zo uitvoerig aandacht
werd besteed, was uitgerekend Schiedam. Zelf zou ik daar niet zo gauw
aan hebben gedacht.
Het was intussen wel bemoedigend. Wat deze Belg daar toch pres
teerde, moest ook voor mij mogelijk zijn,dacht ik. Ik was vast
besloten zijn sporen te volgen. Er zou een nieuwe wereld of liever
nog een oude voor mij opengaan en daarna zou ik de stof voor het
opscheppen hebben. Voor alle zekerheid nam ik ook nog maar een
cassette-recorder mee. Wie weet, liep ik nog een ouwetijer tegen het
lijf en het verhaal van zijn verleden zou deze kolommen vullen. Maar
zo ging het niet. Injde eerste plaats was het bitter koud. Op de Hoog
straat liepen de oude mannetjes diep weggedoken in hun kragen,
moeders sjorden hun kinderen mee en zelfs in het museum viel op dat
moment weinig voor mij te beleven. Het ging mij die dag niet om
kerkorgels en waar ik wel wilde kijken, zaten de burgemeesters van de
Rijnmond net te vergaderen.
Dat had voor mij een teken moeten zijn.
Schiedam was een moderne stad geworden. Het was niet stil blijven
staan bij de oude mouterijen, branderijen en distilleerderijen. Het
Zwarte Nazareth was een stad gewerden met torenflats en met een
industrie, die daverde van bedrijvigheid, ik had het kunnen weten en
ik had het altijd al geweten, van mijn prilste jeugd af, toen mijn werkloze
vader mij voor op zijn fiets op warme zomerdagen dwars door de stad
reed, op weg naar .Vlaardingen, Maassluis, Hoek van Holland. In een
veel later stadium had ik vaak door de stad gezworven, door de Gorzen,
langs de rijen op elkander gedrukte woonkrotjes. Ik was er op bezoek
geweest bij vrienden, die met hun schilderwerk de kosmos wilden
bedwingen. Ik had weer later de manifesten gezien van Hein de
Koster en ik had er geluisterd naar theorieën over een ruimtetaai. Ik
weet niet meer wat daarvan terechtgekomen is. Wel weet ik, dat de
stad er zich niet aan stoorde, dat zij ruimte zocht en vond, dat zij saneer
de, waar het mogelijk was en dat de ateliers en zoldertjes plaats
moesten gaan maken voor nieuw leven.
Het proces is nog in volle gang, maar de lezers van de Vooruit, die
nog zouden willen genieten van het oude, Hollandse stadje, zullen
voort moeten maken. Straks is Schiedam een stad, die in moderniteit
voor Rotterdam niet onderdoet.
202