F. KOLB
O
wn
GRATIS
26
Nl«u w®
««*ra
wmm
vulde dat aan met (Ie verdiensten uit
allerhande baantjes. „Net als ik daar
voor al had gedaan. Zo was ik bij
voorbeeld de eerste gediplomeerde
havenarbeider van Rotterdam. Dat
was ik in '45 geworden op de Ha
venvakschool, die toen pas was opge
richt. 't Is een beetje verward, maar
het zat zo: ik had in '45 een cafetaria
op de Goudschesingel, maar dat
draaide niet best. Ik moest er dus
geld bij verdienen, dus wat doe ik: ik
ga de haven in. Nou, de eerste dag
dat ik ging, was dat bij de Lloyd, ik
moest een coprabootje helpen lossen.
Maar wist ik veel wat voor werk dat
was! Dus ik kom daar 's morgens aan
in een mooi pak, hoedje op, aktetas
onder de arm. En net, toen ik die
boot opstapte, was er iemand in een
ruim gevallen. Paniek! Totdat ze mij
zagen in mijn nette kloffie. „Geluk
kig", riepen ze, „daar heb-ie de dok
ter al"! Ik zeg: de dokter. Ik
kom hier gewoon oni een boot te los
sen! Haha! Ja, daar had ik dan gelijk
de bijnaam „De dokter van de haven"
aan overgehouden".
„Ik was ijverig, hoor, want ik was
er als de kippen bij toen die vakop
leiding begon. Ik moest toen iedere
zaterdag gaan leren op de Veteraan,
een ouwe schuit van de VNS, die in
de Wilhelminahaven, hier in Schie
dam, lag. Daar leerde je bovenal vei
lig werken. Moet je horen: veilig! De
tweede zaterdag al, bij het verlaten
van het schip, dondert de staatsietrap
uit elkaar en lig ik tussen de ijsschot-
sen te spartelen. Nee, geen kwade ge
volgen, dat niet. Maar over veilig ge
sproken
„Het was eigenlijk wel gek, hoor.
Ik liep te sjappelen in de haven en
thuis had ik een dienstmeisje én een
kindermeisje. Nou, na anderhalf jaar
had ik er genoeg van, het was vaak
zulk smerig werk. Dus op een zater
dag ga ik naar de baas toe en zeg ik:
„Hier, pak mijn werkboekje maar
aan. Ik kap er mee, ik heb er genoeg
van. Ik ontsla mijn dienstmeisje en
mijn kindermeisje wel, dan kan ik
weer thuis zitten". Je had die baas
eens ogen moeten zien maken!"
Zes jaar geleden achtte Kolb zich
in het bezit van voldoende kapitaal
om de zaak te stichten, die hij al zo
lang begeerde: een adressenbureau.
Hij had 35.000 gulden, trok in het
pand in de Oranjestraat, verbouwde
het en had toen nog maar drie mille
over. „Een adressenbureau is een
zaak, waar men je a la minute alle
adressen van kappers in Nederland
kan leveren", licht hij zijn eerste ne
ring toe, „maar als je mij opbelt met
de vraag: zeg Kolb, geef me eens effe
gauw alle namen van mensen in Ne
derland, die pindakaas vreten, moet
ik je ook helpen. Als ik zo'n vraag
krijg, zit ik gelijk al het idee te krij
gen hóe je aan die adressen zou kun
nen komen. Ik hélp je, dat is vast!"
Er kwam een adresseerbureau bij,
vervolgens een kopieerbedrijf. Toen
een stencilinrichting, tenslotte een
drukkerij. „Ik heb nu twaalf man in
vaste dienst en zo'n driehonderd
thuiswerkers waar ik van op aan kan.
Ik heb voor drie tot vier ton aan ma
chines staan nou. Ik werk van half
acht tot 's avonds laat. Met niijn han
den! Ik heb vorig jaar maar negen
duizend kilometer gereden in mijn
auto, kun je nagaan".
Heeft hij hobby's?
„Mijn vrouw en mijn huishouden.
Twee biertjes, 's avonds om half tien.
Af en toe een glaasje advocaat. En
een sigaar om mee te roeren".
Dit was F. Kolb. Goedenavond.
A. W.
I