£fc« 2«Y
fe^i8 S-vT-fj^V^j-SOiv* -eg v
JUh
4^ê |**4cW K* ^%4t^4<^vv 4^U 6h»^
(\fp $?T
W j§^% #*«sW< ^vW»ipc^t sJ!b*\> &j)t£
ju$s £V h'&MfC tU 0*4cj f*6
$tov-4f "h-
$Cbf vJ»:
ftri^^lpwww blw _r„.B
rvw,*. 3SV*J 5w p+*+<£\* got
119
i.Jv.>'j it - v. Vy:y
.-•» -v
*•*-*. »T,- f
Oudste tekst waarin over de plaats van het
Sehiedamse stadhuis wordt gesproken,
plaats van het stadhuis, stamt uit het begin van de 16e eeuw.
In het Oudste Keurboek staat een keur uit het midden
van de 15e eeuw, waarhij verboden wordt om wagens en
karren te laten staan op de straten vóór de huizen van de
poorters, tenzij men laadde of loste. Als „parkeerruimten"
worden aangewezen het marktveld en een gedeelte van de
Boterstraat (deze liep toen door tot aan de Korte Dam).
Deze bepaling voldeed blijkbaar later niet meer, want er
komt een wijziging, die als volgt luidt: „ende zullen staen
op gheen zyde van den stede huys, streckende tot dat
groene velt toe, optie boete voirscreven, uutgesondert die
paerdemarct ende varckemarct". Het belangrijkste uit deze
aanvulling, die door een andere hand is geschreven dan de
oorspronkelijk keur, is, dat hier het stadhuis op de markt
wordt gesitueerd. ,,Op gheen zyde" houdt in, dat we te
doen hebben met een vrijstaand gebouw. De situatie klopt
met die van nu. Helaas is de aanvulling niet gedateerd,
maar een vergelijking van het handschrift met andere wel
gedateerde gedeeltes van het keurboek wijst uit, dat de
wijziging moet zijn geschreven in het eerste kwart van de
16e eeuw, zo tussen 1500 en 1525.
Dan volgen er meerdere bewijzen, dat het stadhuis als
nu midden op de markt stond. Zo in een bepaling uit
1535, waarover we het later nog moeten hebben, die
spreekt van „dander zy van der stede huys"; een vonnis
uit 1547, dat betrekking heeft op enige inwoners die met
een wagen de stad hebben onveilig gemaakt „ende hebben
sulcks gereeden omme tstadthuys"; een tweetal verkopen
van huizen aan de markt (19 mei 1548 en 11 mei 1549), het
één staande in de gevelrij „aen die zuijdtzijde vant stad-
huijs", het ander in de gevelrij „an die noirtzijde van der
stedehuijs". En, om de rij te besluiten, in het oudste Ver-
huurboek treffen we temidden van ordonnanties over de
verhuur van stedelijke inkomsten de voorwaarden aan.
waarop de stallen of kramen „om tstadhuijs" verhuurd moe
ten worden. De ordonnantie is gedateerd 4 juni 1548. Zij
bevat over het stadhuis weinig. De trappen worden ver
meld, met als bijzonderheid de aanwezigheid van „de twee
huijskens staande onder die trappen".
Reparaties en modernisering in de 16e eeuw
De toestand, waarin het gebouw verkeerde was er in
tussen niet beter op geworden.
In het jaar 1514, toen ten behoeve van een belasting
een onderzoek werd ingesteld naar de financiële toestand
van de dorpen en steden van Holland, had het Sehiedamse
stadsbestuur geantwoord op de vraag, welke gelden men
nodig had voor de uitvoering van nodige publieke werken:
ende huerluyder stedehuys is oock gescepen te vervallen,
dat oock gerepareert sal moeten wesen, ende sal hem wel
kosten 1000 Een behoorlijk bedrag wijzend op een
flink verval, wanneer men in aanmerking neemt, dat de
gehele stadsinkomsten en -uitgaven elk rond de 4000 pond
bedroegen.
Pogingen ter verbetering van de toestand?
Het tegenwoordige gebouw is een oorspronkelijk 16e
eeuws pand. De deskundigen, die de monumentenlijst heb
ben vastgesteld komen tot die conclusie, welke overeen
komt met wat mr, Arent Vinck in zijn in handschrift
bewaarde doch nooit gepubliceerde werk, getiteld „Sehie
damse Oudheden dat is Beschrijvinge van de Poorte
Niewendam na Schiedam" zegt. Hij schrijft: „boven op de
Zuijt voorgevel van het gebouw is geplaatst het hartsteene
heelt van keijser Karei de vijfde, graaf van Holland en
wat lager in deselve voorgevel is gemetselt het wapen van
denzelven keijser in hartsteen gehouwen, omdat dat Raat-
hnijs ten tijden van sijne bedieninge, of regeringe getim-
mert en gebouwt is". De aanwezigheid van het beeld van
de keizer en diens wapen worden ons bevestigd uit andere
bronnen, o.a. uit het bestek voor de 18e eeuwse moderni
sering.