176
en werd uitgevoerd door de aannemer Kranenburg. Doel was
de kerk te ontdoen van ommantelingen zoals bergplaatsen en
ook het brandspuithuisje en het geheel weer in de oude stijl
te doen herleven terwijl op het aanraden van Dr. Kalflf een
nieuwe consistorie-kamer wordt gebouwd aan de tegenover
gestelde zijde van de toren. Bij deze restauratie werden de
houten ramen van de kerk weer vervangen door stenen spijlen
en pronkten weer in oude glorie met glas in lood, zij het zonder
schildering. Een toezegging voor 5 gebrandschilderde ramen,
werd op advies van Monumentenzorg niet aanvaard. Wel
werd een omlijsting in de vorm van nieuwe beplanting naar
ontwerp van de tuinarchitect Dominicus aangelegd.
Waren de oorspronkelijke plannen om de kerk weer uit te
breiden met een koor op het kerkhof hiervan moest om aller
lei redenen worden afgezien. Wel kon men langzamerhand
gaan denken aan restauratie van het interieur. Zeer lang
zamerhand want het zou nog duren tot 1964 voordat het werk
aan de architect J. Krijger werd opgedragen. Eindelijk 6-3-1967
is het zover dat de deuren voor de kerkgangers gesloten worden
en de Gebr. Mensert het karwei onderhanden nemen. Muren
worden afgebikt en aan de oostmuur doet men de ontdekking
van het jaartal 1630 met de initialen o.a. van de bouwers,
C.L. en P.P. Waarna men, op mijn aanwijzing, boven de toren
deuren het jaartal 1601 van kalklagen ontdoet. Houten vloeren
worden gesloopt en waardevol meubilair gedemonteerd, zo
ook het orgel. Tot overmaat van ramp blijkt ook het dak
slecht te zijn. Dan, op 30 augustus 1968 vindt de plechtige
opening plaats van de totaal herboren kerk, die nu 360 zit
plaatsen telt. Het meest kunstzinnige in het interieur is de
prachtige epitaaf, uit wit marmer gehouwen door J. Blommen-
dael in 1684, ter herinnering aan Jacob de Brauw, Heer van
Kethel Wouda en Spaland en diens vrouw. Het is gesierd
met wapens en toorts dovende engeltjes als pleuranten. Hier
onder een zerk met de wapens van Jac. Muys de Brauw en
Lucretia van Herselen; deze dekt de grafkelder van de Am
bachtsheren.
De wapenborden van deze Heren komen we maar eenmaal
tegen en wel in een rekening van P. v. d. Loo uit 1828„Volgens
order afbreking van omtimmering van de wapens net het uit
malkander breken en dezelve om de kerk op koopjes gelegen.
Notaris Hoekwater noteert „verkochtte wapenborden en ijzer
f 66.55J,". Deze bittere smaak van wegbreken wordt weer
verzacht door het wegbreken van houten vloeren nu, waar
door vele zerken uit een ver verleden weer tot ons spreken.
Alle 66 noemen is onmogelijk, wel die, welke de kerk ter ere
van de milde schenker liet hakken;
Joris Corse Post/ Lyt hier onder met recht/
dewyl hy oirsaeck is/ van dit cierlyck ghebou/
van 't pack des vleys verlost/ als den ghetrouwen knecht/
('t)is een ghedachtenis/ voor yder man en vrou/
„Dit grae hoo(rt) tot Jan O(em)
Dammiszoon (met) syn vro(u)
Die Kerckmee(ster) was do(en)
Ghemaeckt (we)rt dit geb(ou)
De oudste inscriptie is van 1612, de jongste van 1774. Een
zerk toont de namen van de grootouders van de dichter Huy-