VAN KAASKEREH
EN OPROER:
SCHIEDAM 1854
door C. van Es
110
Pauperisme en proletariaat zijn de
termen, waarmee in de 19de eeuw de
toestand van de arbeidersklasse in
Nederland wordt gekarakteriseerd.
Geen wonder wanneer men denkt aan
de lage lonen, de lange arbeidstijden,
de slechte huisvesting en de kinder
arbeid. Wie over deze toestanden
voor wat betreft Schiedam wil worden
geïnformeerd, kan de dissertatie van
dr. H. Schmitz raadplegen: Schiedam
in de tweede helft van de negentiende
eeuw. Het merendeel van de Schie-
damse arbeiders verdiende 6 tot 8
gulden per week, waartegenover soms
werktijden van 16 uur en meer per
dag stonden. Wanneer men tegenover
het inkomen de noodzakelijke uitga
ven stelt, aldus dr. Schmitz, dan blijkt
dat de meeste Schiedamse arbeiders
op de grens van de armoede leefden.
Begrijpelijk dat in dergelijke omstan
digheden het gevoel van machteloos
heid van de nog ongeorganiseerde ar
beiders zich, zoals elders in Nederland
al vertoond, ontlaadde in zinloos ge
weld. In de week van 4 t/m 9 septem
ber 1854 was Schiedam het toneel
van zulke onlusten, die vaak worden
aangeduid met de term hongerrelle-
tjes. De Nieuwe Rotterdamsche Cou
rant van zondag 10 september deed
haar lezers uitvoerig uit de doeken
wat aan deze week vooraf ging: „Een
melkboer J. v. D. (Johannes van Dijk)
werd door zijn vrouw verdacht, in
eene verboden betrekking te staan tot
de jongste der dienstboden, een meisje
van omstreeks veertien jaren. Op ze
keren dag, nu ruim 4 weken geleden,
meende de vrouw bijzondere reden te
hebben, op haar echtvriend ontevre
den te zijn, vermits hij gevonden was
in een afgezonderd gedeelte van hun
ne woning met het meisje kaas te
keren. De vrouw deed hare verwij
tingen deswege zo luide, dat het ge
meen er kennis van kreeg. Al spoedig
maakte de speculatiegeest hiervan ge
bruik en werd de vermeende misdaad
van de melkboer in den vorm van
straatliedjes aan het volk medege
deeld. Het gevolg hiervan was, dat de
melkboer des avonds door een groot
getal straatjongens en niet minder
meiden of vrouwen, met gezang en
geschreeuw werd te huis gebragt."
De baldadigheden kregen een
kwaadaardiger karakter, toen op
maandag 4 september ook volwasse
nen aan de pesterijen gingen deel
nemen. De avond daarop werd de
politie gewaarschuwd door de ge
tergde boer, omdat opnieuw een hor
de volk voor zijn deur in de Korte
Kerkstraat stond. De politie slaagde
erin de menigte uiteen te drijven en
pakte de twee grootste belhamels op.
Dit wekte echter zo de woede van het
volk op, dat het trachtte de knapen te
bevrijden, wat na enige worsteling
ook gelukte. Omstreeks 11 uur werd
het rustig. De politie kwam uit de
strijd met een gewonde, maar redde
haar figuur door de arrestatie van een
persoon.
Woensdagavond bleef het tamelijk
rustig. Wel werd een voorlezing op
het Spinhuispad verstoord, maar het
vaderlijk optreden van burgemeester
Knappert voorkwam verdere moei
lijkheden.
In de loop van donderdag ver
spreidde het gerucht zich, dat men de
hakkers zou gaan bezoeken, om hen
tot het afslaan van het brood te dwin
gen. Was het gebeurde tot nu toe het
meest te typeren met wat men tegen
woordig onder een „lange hete zo
mer" verstaat, thans kwam het ware
karakter van de onlusten naar voren:
onbehagen over de hoge prijzen en
de lage lonen, 's Avonds kwant de
schare bijeen voor de stoep van bak
ker De Lange, die door tijdig zijn
vensters te sluiten vooreerst voor
kwam, dat zijn ruiten werden ver
brijzeld. Een heroptreden van burge
meester Knappert, die werd bijge
staan door de commandant der
schutterij en de commissaris van po
litie, had ditmaal bij het gemeen
minder succes. De burgemeester kon
niet voorkomen, dat de horde luid
schreeuwend en scheldend optrok
naar bakker De Kroes, waar het de
ruiten ingooide, hetgeen in de verdere
avond ook de andere bakkers over
kwam. Treffend voor de situatie was
dat een bakkersweduwe en een bak
ker wiens vrouw in het kraambed lag,
met rust werden gelaten. Wederom
vonden die avond twee arrestaties
plaats, maar evenals de vorige avond,
gelukte het de menigte een van de