103
Vrouwe-dag assuniptio daarnaast in
komende."
Kortebrand in zijn beschrijving van
Schicland, vermeldt de jaarlijkse
viering na de inzegening van bet
Hoog Altaar van Sint Lourens in
1472, op de Zondag ita St. Laurens
(de löe v. d. Oogstmaand).
Zo begon het. Evenals Graaf Wil
lem van Beieren in 1355 de vrije
jaarmarkt schonk aan Haarlem op
Sint Lucasavond na de nachtmis en
Johan van Avenncs aan de poorters
van Leiden in 1303 een jaarlijkse
vrije kazenmarkt op Sinte Margrieten-
avond alle jaar. Op Hemelvaartsdag
werd de kerkmis van de Sint Pieter
gehouden.
Deze jaarmarkten of kermissen wa
ren het recht van de souverein, doch
kregen hun sanctie slechts door de
Rooms-Katholieke eredienst, die er
aan voorafging, de gemeenschappelij
ke eredienst, die zich in de openbaar
heid begaf tijdens de Middeleeuwen
als Mis, processie en het opvoeren
van mysteriespelen. Het bijwonen van
de Mis, het verkrijgen van aflaat, het
afsmeken van zegen die rusten zou
op arbeid en oogst, vóór de markt
begon, waren onontbeerlijk voor hen,
die als marskramer, koopman, dorpe
lingen samenstroomden naar de stad.
De Mis werd vaak door de bisschop
zelf gecelebreerd en kreeg daardoor
een wijde roep, die zowel het geeste
lijke als wereldlijke verkeer ten goede
kwam. Want het wereldlijke vrijge
leide, dat gegeven werd aan hen, die
tijdens deze dagen de stad wilden be
zoeken, ging zelfs niet aan de bede
laars voorbij. Aan de poort kregen zij
een loden penning om toegelaten te
worden binnen de muren der stad.
Alleen zij, die van hoogverraad, vrou
wenkracht of moord- en brandstich
ting bericht waren, werden geweerd.
De vaarten zijn overdekt met schepen
en schuiten, de dijken met wagens en
karren. De herbergen vol kermis
gasten, sprooksprekers, potsenmakers,
kwakzalvers, narren en bedelaars. Zij
allen sloten de feestelijk-onimegang,
waar de Geestelijkheid in volle statie
voorop ging, met kruis en vaan. Ach
ter haar de hand- en voetbooggilden.
Een ieder heeft kermisvrienden thuis
en in de almanakken werden deze
kermisdata berekend voor „kramers",
„roskammen", „koordendansers",
„hoereweerden", „bedelaars", „guy-
chelaars", en „fammen".
De overheid had veel belang bij
deze jaarmarkten, daar zij het markt
wezen en de handel zeer bevorderden
en het vrije verkeer waarborgden. De
kooplieden betaalden niets voor hun
standplaats. Zij sloegen hun banken
en stalletjes op de vastgestelde plaat
sen op. Naar voren openvallende lui
ken met koopwaar mochten echter de
voorbijgangers niet hinderen. Uitdruk
kelijk werd de verkoop van buiten
landse artikelen verboden, zoals wij
lazen in de Verhandelingen der Staten
van Zeeland in 1480, die buitenlandse
muilen en schoenen van haar markten
weerde. Poorters, waarvan het uit
zicht door kramen werd belemmerd
of waarvan de stoepen gebruikt wer
den, kregen van de stad een smarte-
geld. Dat er soms nog plaats te kort
was, beschrijft Wagenaar, die de kra
men zelfs op het kerkhof en in het
voorportaal der kerk zag staan.
Het feest van de kerkmis was
oorspronkelijk een Rooms feest, ter
nagedachtenis van de beschermheilige
van kerk, kapel of klooster, ja zelfs
van gasthuis en weeshuis. Zelfs wijk
en particuliere kermissen kennen wij
nog in de 16e eeuw. Het rode of witte
houten kruis, dat ten teken van vrij
geleide en aflaat op de vval of aan de
poort werd opgericht, kon men op
dorpskermissen tot in de 17e eeuw
nog aantreffen en ook het klokgelui,
eens het begin van de heilige kerkmis,
luidde in later tijd de kermis in.
We lezen bij Bredcrodc in zijn
„Moortje", tweede bedrijf: „Op Sinte
Kermis kreegt de man zijn beste
vrienden, hij nam een grote pot die
hij vol tappen miende." En een mid
deleeuws spreekwoord luidt
„It were ein slim dorp, doe men
nicht helde ens kermisse t'om jaar".
Tot de Reformatie kwam was die
mengeling van geestelijke overgave
en wereldlijk vertier een vanzelfspre
kendheid. De Nederlandse volksaard,
waarop van toepassing is dat „bij het
meeste volk de beste nering is", zal in
de Noordelijke Nederlanden zeker
bijgedragen hebben tot het half-
wereldlijke karakter van deze heilige
kerkmissen. Het verliezen van haar
kerkelijk karakter, die „paapse afgo-
derie", deed echter niets af aan haar
voortbestaan als volksfeest.
Want hoe kunnen wij beter die
volksaard begrijpen, dan zoals die uit
de annalen van de Egmonder Abdij
blijkt, waar Melis Stoke schrijft:
„En zeker zo aldus het volk de
kermesse viert en naar enige kerk
wijdingen op het aankondigen der
feestvieringen toevloeit, dat wij ons
allen dan haasten, om daar ter plaatse
ook gevonden te worden en een iege
lijk onzer dezelve bij te wonen."
Niet altijd was de jaarlijkse viering
van de inwijding der kerk of kapel
aanleiding tot kermisviering of jaar
markt. In Leiden werd ter gelegen
heid van „de wunderbaarlijke verlos
singen en het untset der stad van het
beleg der Spanjaarden deur de krag-
tige hand des Alderhoogsten" een na-
jaarsmarkt en kermis gehouden met
dank- en gebedsdagen en wapen
schouw der Schutterij. De droogma
king van de Beemster in 1612 gaf
aanleiding tot een beroemde paarden-
en beestenmarkt, gevolgd door een
boerenkermis, die tot de 19e eeuw
gebleven is. De kleinere kermissen
werden in het begin van de 17e eeuw
afgeschaft of verboden. Bijvoorbeeld
in Delft de Oudekerk-, Sint Jacob-,
Gasthuis- en Pieterstraatkermis. Wel
handhaafde zich nog eeuwen lang de
Friese Wildmarkt in het Gaasterland,
waar eens het Spitael van de Hospi-
taaibroeders van Sint Jan stond.
Dat het tezamen kermis houden
van Katholieken en Geuzen geen on
overkomelijke bezwaren opleverde,
lezen wij in een 16e-eeuws rederij
kersrefrein. Dit vertelt van de erger
nis der Hervormingsgezinde notabe
len, die niet tezamen met de Katho
lieke geestelijke en wereldlijke heren
aan de zgn. Broertgenskermis geno
digd werden te Delft. „De Geuzen
willen wel met ons gasten, maar niet
met ons vasten."