142
men we nu eindelijk ook eens gespe
cificeerd te weten wat voor toverij er
bedreven was.
De dames hadden „int Broertjens-
\eld" dansende en zingende rondge
sprongen, onzichtbaar gemaakt door
een van de satan gekregen kruid, met
hun respectieve vrijers, wezende dui
vels in mensengedaante. Ze zongen
:laar „wij willen vanavond niet tuys
gaan, de ton nioet op den bodem
staan" (doet dit niet denken aan een
nu nog gezongen feestliedje: niet naar
huis gaan, of de fles moet op zijn kop
staan?). Verder had Maritje Ariens
een klein meisje, Maritjen Cornelis,
dochter van Maritje Reynen haar
overbuur: „stom, lam en kreupel ge
maakt door haar sterk aan te zien,
aan te stoten of zelfs in het haard
vuur te werpen". Daaraan had ook
Anna Honderd Teunen meegedaan.
Ook had de schoenmakersvrouw
„met een rijsje in het water gespeeld
bij het schip van Cornelis Cornelisz",
de vader van het betoverde meisje.
Dat schip was direct daarop niet
Cornelisz als schipper, op zee ver
gaan. Van toverij werd ze vooral be
schuldigd door de dienstmeid van
Maritgcn Reynen, welke dienstmeid
dan ook een keer van de heks te
horen had gekregen „kan ik Uwen
vinger eens in mijn mond krijgen, ik
sal het U wel verleeren".
Neeltgen Andries, de vrouw die in
1587 al zwart gemaakt werd en zich
in deze zaak ook roerde met getuige
nissen ten gunste van Maritgen
Schoenmakers, wordt beschuldigd dat
ze de schoenmakersvrouw door aan
raking betoverd zou hebben, zodat
deze van een tweeling „schone jonge
kinderen", was bevallen.
Maritgen Ariens, die door de Pro
vinciale Raad tot scherpe torture was
veroordeeld en daarvan bij de Hoge
Raad in beroep was gegaan, was nu
door de Hoge Raad wat rustiger ver
hoord, bovendien had men in de loop
van een jaar nadere informaties
ingewonnen. (Reeds in 1591 verklaar
de een Schiedamse notaris dat hij op
hoog bevel geen verklaringen inzake
toverij meer mocht opmaken, maar
eventuele declaranten rechtstreeks
naar de schepenbank moest verwij
zen.) Ook had de Hoge Raad een in
middels uitgebracht advies van enke
le Leidsc hoogleraren onder ogen ge
had. Dit advies was vernietigend over
de waarde van de zogenaamde water
proef en in het geheel niet enthou
siast over onder dwang afgelegde be
kentenissen.
De sententie eindigt met een alge
hele vr ij spraak en een veroor
deling van de eiser (de baljuw van
Schiedam) in de kosten van het ge
ding.
Op 19 september 1601 vinden we
in de Kerkmeestersrekening van de
Grote kerk dat begraven is in een
eigen graf op het koor en de klok ge
luid, het lijk van de huisvrouwe van
Jacob de Schoenmaker. Ze zal dus in
vrede zijn gestorven en Christelijk be
graven.
In de geschiedenis van de Neder
landse rechtspraak is bovengenoemd
vonnis van 1593 heel belangrijk. Wel
iswaar werden elders nog enkele hek
sen ter dood gebracht (in Schoonho
ven 1597 Marrigje Ariens, in Amers
foort 1595 een heel gezin), maar de
grote rage was over.
In Oudewater werd sedert ca. 1550
op de Waag iedere beschuldigde uit
vreemde streken (Oudewater zelf be
zat geen heksen) gewogen en zwaar
genoeg bevonden, in Gorinchem deed
in 1607 een veroordeelde vrouw met
succes een beroep op het Hof van
Holland. Daarna was het afgelopen,
in Nederland tenminste.
In de vergadering van de Staten
van Holland van 26 oktober 1594
wordt terloops besproken dat onlangs
weer iemand in hechtenis is genomen
wegens „omtoveren", en dat daar nu
binnenkort maar eens „op hoog ni
veau" over gesproken dient te wor
den, want dit alles wordt bedenkelijk
geacht voor het land en voor de inge
zetenen van Holland. Moeten we dit
vertalen met „we geloven het nu wel,
die onzin moet maar eens uit zijn"?
De Leidse Universiteit had invloed
rijke professoren, vooral de hoog
leraar Tuining was fel anti-heksen-
jagerij. Leerlingen van hem hebben
zich verdienstelijk gemaakt als verde
digers van aangeklaagden, o.a. mr.
Jacob Cats. Hij schrijft in zijn „Tach
tig jarig leven"
„Daar rees om deezen tijt verschil
in onze landen, of heks en tovenaar
zijn weerdig om te branden, en dit
ging wonderver, tot Goerce en
Schiedam....
Een vrouwe van Schiedam, ter pijn
bank toegewezen, beriep haar op het
Hof
Ey ziet, nadat het Hof dit vonnis had
gegeven, scheen alle toverij als uit het
land gedreven."
Helemaal waar was dat niet. Cats
was al oud toen hij dit schreef, en op
1610 dateerde wat in 1593 gebeurd
was. Zelf was hij in 1586 in Goeree
als advocaat voor een heks opgetre
den.
Zo rond 1600 vielen er nog wat
beschuldigingen: in 1615 kwam er in
Delfshavcn een officieel verbod om
Marytge Wynants na te wijzen, te
schelden of haar een bezem voor de
benen te werpen (een oude bezwe
ringshandeling), alles op een boete-
van 25 gulden. In Rotterdam werd
een vrouw beschuldigd dat ze in een
mosselschelp naar de Doggersbank
was gevaren, daar de haringen be
zworen had niet in de netten van de
Schiedamse, maar van de Rotterdam
se vissers te zwemmen. De Schiedam-