HI* (^ontn^^cljfi'r. Daar zat in 't kunstloos veldprieel Een Ridder, kloek en stout, En aan zijn zij een lieve maagd De schoonste bloem van 't woud. «Mijne Ida! ving de Ridder aan Ik heb n trouw bemind. Maar achik ben een Konings zoon En gij een landmans kind. Ik minde u teer en leefde en stierf Zoo gaarne aan uwe zij Maar 't wreede lot rukt ons van een Een andere echt wacht mij. Uw wieg stond in een schaamle stulp Van rang en schat beroofd. Mijn gade wordt een Koningstelg, Aan wie ik ben verloofd.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1838 | | pagina 106