72 Toen wierp zich Alfred op zijn ros, Tot in de ziel geroerd En langzaam rijdt hijnaauw bewust Waarheen zijn weg hem voert. llij kwam aan 't vorstelijk paleis Maar steeg met weerzin af. Want zuchtend dacht hij aan zijn bruid En 's vaders koningsstaf. eO dacht hij dat ikvoor die pracht Een mindren rang bezat. Dat Ida slechts mijn gade waar Een liutjen heel mijn seliat. Omringd van eedlen rijk gedost Trad hij de hofzaal in Maar hij de vrolijkste ééns had thans Voor jok noch schertsen zin. De Vorst zat op den koningstroon Vol vuur schoon hoog bedaagd En sprakAlfbed wie wie heeft Uw reize dus vertraagd

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1838 | | pagina 108