[omen en G^mnwen.
Bloemen tooijen veld en gaarde
Met haar duizendvoudig schoon;
Op het rijk tapeet der Aarde
Spreiden zij Gods magt ten toon.
Koor van blijde Filomelen!
Meldt haar lof in 't avonduur!
Bloemen zijn de keurjuweelen
In het feestkleed der natuur.
Vrouwen zijn de schoonste bloemen
Die de Schepping 't aanzijn gaf:
Ileel haar invloeddien wij roemen
Daalde uit hooger spheren af
Toovrend voert haar liefde ons over
Naar een Eden van genot.
Vrouwen vlechten heinelloover
In het weefsel van ons lot.
Bloemen, die ons oog verrukken
Door haar kleuren, rijk aan gloed,