tycsytcL
DE PROZAÏST,
Gij zyt een Dichter, zeg 'k heb straks een vers gelezen
Met regels strepen en met punten als doorzaaid;
Wat dat beduiden mag? ik zag het nooit voor dezen,
'k Vat niet hoe 't een gedicht verduidlijkt of verfraait!
DE DICHTER.
Doorziet ge Vriend! daarvan de schoonheid niet? 'k Ver
wonder
Me zulk een vraag van u te hooien Zegt uw hart
U nietdat is de taal van 't hoogst gevoelmaar zonder
Het laag onstoflijk kleed der woordenO! het tart
Den zang der Englen als 't gevoeldoor niets te stuiten
Van de aard' zich losrukt haar bekrompen taal verwerpt
Haar geestdrift in een vloed van strepen tracht te ontsluiten
En 't zieldoorkervend beeld tot bliksempunten scherpt
Mij is het naamloos zoetdien hemelval te hooren
Te zwijmen bij 't geluid van zulk een serafstoon
O kwam de tijd ja'k zie haar aan de kimmen gloren
Dat elk ontgloeid werd voor het heilig eeuwig schoon
Dat Dichters voor liun taal slechts strepen punten vonden
Een taalvanaardsche smeten slaafsche kluister vrij