84 Altijd voor de liefde doof, Slaat ze aan Amor geen geloof; Zelfswanneer ik zuclit of ween Nelly blijft zoo koud als steen. Zij beklaagt mij Neen Zij plaagt mij Want zij lacht Bij mijn klagt. Nooit nog dekte een blos heur wang Onder 't luistren naar mijn zang. k Hebhelaaszoo menigmaal Haar de zoetste minnetaal Ongedwongen Voorgezongen Maar mijn lied Treft haar niet. 't Vuur, dat mij den boezem blaakt, Heeft haar eens-zoo-koud gemaakt. Gistren sprak ze zwijg er van Weet, dat ik 't niet helpen kan. Al die zangen Vol verlangen Zijn voor mij Vleijerij#

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1838 | | pagina 120