84
Altijd voor de liefde doof,
Slaat ze aan Amor geen geloof;
Zelfswanneer ik zuclit of ween
Nelly blijft zoo koud als steen.
Zij beklaagt mij
Neen Zij plaagt mij
Want zij lacht
Bij mijn klagt.
Nooit nog dekte een blos heur wang
Onder 't luistren naar mijn zang.
k Hebhelaaszoo menigmaal
Haar de zoetste minnetaal
Ongedwongen
Voorgezongen
Maar mijn lied
Treft haar niet.
't Vuur, dat mij den boezem blaakt,
Heeft haar eens-zoo-koud gemaakt.
Gistren sprak ze zwijg er van
Weet, dat ik 't niet helpen kan.
Al die zangen
Vol verlangen
Zijn voor mij
Vleijerij#