ISIf BI f &FH3EIST ÏH ®WB@®M! <M0®$=
NOODZAKELIJKHEID DER DICHTERS.
Plato was een uiltoen hij in zijne Republiek
beweerde, dat men de Dichters liever buiten dan
binnén de deur moest zettenwant hij was er
zelf een, in verheven proza, en in zijne jeugd
een niet zeer kuisch minnezanger. Met meer
grond zoude men de onmisbaarheid der Dichters,
uit een staatkundig oogpunt, kunnen bewijzen.
Wat is een waardig burger van den staat? Ik
antwoord dadelijk: hij, die de ware belangen
van den staat op de beste wijze behartigt, en
weet toe te passen. Wie doet dit meer dan
de Dichter Er geschiedt nietsdat eenige be-
teekenis kan hebben voor de nawereldhetwelk
hij niet aanstonds aan de Courant of het Jour
naal ontsteelt, en in Godentaal met orakelklem
Zie A. Gellius Noct. Alt. XIX, cap.xi.