88 schielijk verieren, wanneer zij niet ter gelege ner tijd konden losbarsten en loszingen. Do Godenzonen verwaardigen zich om tot ons inen- schen te sprekenen wij zouden niet hooren P Zij beschrijden Pegaasje! en wij zouden hun niet den stijgbeugel willen houdenen de spo ren -aanbinden Zij kwinkeleren achter de gla zen der boekwinkelsen wij zouden niet luis teren Ondichterlijke tijd! waarin men een rijmelaar den naam van dichter ontzegt! HET LETTERKUNDIG KRAAMBEZOEK. «En ziedaar, het kind is geboren, het is gewasschen*en in orde gemaakt, het wordt aan gekleed, de bakerspelden staan goed, liet jurkje is hagelwit. Men schelt. Mevrouw A. komt. «O! wat een liefkind, welke lieve oogjes, cn hoe dik en vet, dat zal een kérel worden, de Hemel spare hetzelve!» Mevrouw A. gaat heen, en ziet hare vriendin op straat, zij zegt: ciel! wat een dom, plomp wicht heb ik daar gezien, een klomp vleesch, een regt

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1838 | | pagina 126