Jan was sinds lang reeds beul der stad, En bad aan menigeen zijn waardig loon gegeven Thans afgeleefd van jaren zat Had hij geen ander doel dan om nu stil te leven. Zoo zat hij dan op zeekren dag^ Vol waren heldenzin zijn daden te overdenken Toen hij een' dienaar naadren zag Die thans op nieuw helaaszijn zoete rust kwam krenken. Wij hebben, (sprak de dienaar Aart,) Een' woekeraar en dief, die op dit uur moet hangen. Gij die tot dusver beul hier waart Gij zijt daartoe belasten kunt dan 't loon erlangen. Ik(zeide Jan) Neen'k dank u zeer 'k Wil nu voor 't minst met rust mijne oude dagen slijten j Ik gcesel hang en brand niet meer. Laat andren op hun beurt zich van dien last eens kwijten. Hei! riep de dienaar, niet zoo bout! Bewijs uw dienst den schoutofras zal men 't u leeren ïïoeschreeuwt nu Jan. Is 't onze schout? Kom! dit geeft nieuwe kracht! nu wil ik 't nog proberen. HelderK. L. Kluppel.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1838 | | pagina 133