Jan was sinds lang reeds beul der stad,
En bad aan menigeen zijn waardig loon gegeven
Thans afgeleefd van jaren zat
Had hij geen ander doel dan om nu stil te leven.
Zoo zat hij dan op zeekren dag^
Vol waren heldenzin zijn daden te overdenken
Toen hij een' dienaar naadren zag
Die thans op nieuw helaaszijn zoete rust kwam krenken.
Wij hebben, (sprak de dienaar Aart,)
Een' woekeraar en dief, die op dit uur moet hangen.
Gij die tot dusver beul hier waart
Gij zijt daartoe belasten kunt dan 't loon erlangen.
Ik(zeide Jan) Neen'k dank u zeer
'k Wil nu voor 't minst met rust mijne oude dagen slijten j
Ik gcesel hang en brand niet meer.
Laat andren op hun beurt zich van dien last eens kwijten.
Hei! riep de dienaar, niet zoo bout!
Bewijs uw dienst den schoutofras zal men 't u leeren
ïïoeschreeuwt nu Jan. Is 't onze schout?
Kom! dit geeft nieuwe kracht! nu wil ik 't nog proberen.
HelderK. L. Kluppel.