97
En dan met klaterenden knal
Gelijk een slang van reuzenstal
Het gansche zwerk doorkronkelt
Maar 't is geen Godheid, die, vergramd,
Verbolgenen in toorn ontvlamd
Uw feeslen komt verstoren.
't Is vader Zeus, die ook verheugd,
Tot meerdring van uw gulle vreugd
Zijn juichtoon dus doet hoorcn.
Zie slechts dien reidien trippeldans
Dien stoet, versierd met bloem en krans,
Van dartlende Najaden
Die duiklend op en onder 'tnat
In 't lisch verwardmet schuim bespat
Zich in den Maasvloed baden.
Verbeidt gij hier der stroomen God?
Of Thetis uit haar waterslot
Om weèr haar echt te vieren
En aan der Goden prachtfestijn
Bij 't ruim genot van Ambrozijn,
Den Nektarkelk te zwieren
Koorn' dan dat bleek gedrocht der hel
Die Eris slechts niet weer in 't spel,
Die sloopte Priam's wallen