99 Ende Eendragt vliegt, bij 't hoog getij', De Maaskil inen voelt zich vrij Van de afgeschudde boeyen. De vlam ontstijgt den kouden grond Langs heel den vloed klinkt ver in 't rond De schelle kreet der blijheid En 't los gelaten zeekasteel Verkondtuit eigen koopren keel Met bliksemrook zijn vrijheid. Hoe gul wordt door der Nimfen stoet De nieuwe gezellin begroet Die met haar zaam komt wonen; Daar heel de rei, door niets gestuit, Haar rondom digt in de armen sluit Om liefde en trouw te toonen. Zy torschen hupplend met dien last, De haar zoo wellekome gast Op zilverblanke schond ren En zij verhoogd en trotsch op de eer Ontrolt in 't golvend dundoek weer De zinspreuk onzer Oudren. Zweef, Eendragt! Zweef, op breede vlugt Van 't zwellend zeil, naar de Oosterlucht! Geleidt haar, Nereïden

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1838 | | pagina 139