1*23 En Vorst en onderdaan buigt zich eerbiedig neer Voor de onbegrensde magt van aller scliepslen lieer Het leven is hun beiden heilig Maar riet en marmer even veilig. De spotter beeft j godloozen siddren Voor 't woeden der natuur, En zwijgen met Gods ware aanbiddren, In 't albeslissend uur, Men boort der roekeloozen lippen Een' stillen zucht van angst ontglippen Zij huivren bij 't gezigtwat de adem Gods vermag, En wringen straks de band vervuld van diep ontzag. Zij zien de vromen ernstig bidden En knielen biddende in bun midden, Eeu traan ontrolt de blecke wangeu Van vrienden gade en kroost En 't hart, door killen schrik bevangen, Sluit zich voor eiken troost. De noodkreet galmt langs veld en straten Geen moed en wijsheid kunnen baten Waarals ten wissen val geheel de wereld neigt Eu t krakend puin den dood aan duizend hooiden dr Het vreeslijk tijdstip schijnt ie naken, Dat heel natuur haar boei zal slaken.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1838 | | pagina 163