124 De ranke kielreeds fel geteisterd Op 't bruisend pekelveld Wordt in het lest, geheel ontheisterd Een spel van 't stormgeweld. De scheepling zweeft nu tusschen golven En lucht of zinkt op eensbedolven In 'l grondelooze diep van 't altijd gapend graf, Geslingerd van het wrak als ligt bewogen kaf. Ontrukt aan vroegere gevaren Verzwelgt hem nu de magt der baren. De morgen daagt, en toont de lijken In 't oeverzand gewoeld Do wrakkenover dam en dijken Op 't vaste land gespoeld; lfet puin van onbedwingbre wallen E an trotsche torenstempels hallen En menig kunstgewrocht, dat eeuwen heeft getart, Gelijk de bajert vóór het scheppingsuur verward. Gods adem schijnt er rond te zweven Als toen Hij 't aanzijn heeft gegeven. Dankt wie Gods arm niet heeft getroffen Dij 't daavren van 't heelal, En wat de orkaan deed nederploffen In onherstelbren val.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1838 | | pagina 164