ïyt tf&iemn
EENER JEUGDIGE BLOEDVERWANTE.
Bloempjen ait een schoone gaarde!
Door uw kleur en geur van waarde,
Lieflijk pronkjuweel der aarde!
Dat de storm bij 't kweeken spaarde
Nu gezonken in het stof,
En, al ruischt de wind uw' lof,
Vroeg ontbladerd in den hof
Dien een schroeijende adem trof.
Bloempjenmoge uw stengel hangen
En het geel den blos vervangen
Die onsgloeijend van verlangen
U verheffen deed in zangen,
Of aan 't bonzend harte prangen.
Reeds verwaait de kiem van 't leven
Door Gods adem opgeheven
Naar de zaalge hemeldreven
Waar voor Zefirs Englen zweven
Die u 't nieuwe hulsel geven.
12