137
En trad de waarheid aan den dag
Die 't oog voorheen door neevlen zag
En rede en wijsheid Ban heur hand
Geleidden ons naar 't beetre land.
De kennis werd er rijk gekroond
Mensohlievendheid en deugd beloond
En Neerland zag weer blij van zin
Dat Christendeugd en mensclienmin
By elke bron van wetenschap
Nog altijd staan op lioogen trap
En moedig 't pad steeds wordt bet réén
Dat leidt tot Nut van 't Algemeen.
Hoe schitterde in de dischbokaal
Het vonklend natbij 't feestlijk maal
Hoe lieflijk steeg de geur omhoog
Der spijzen sierlijk voor het oog.
Maar streelender voor smaak en tong
Dan ooit bezong
Ons bond niet, als in 't hofsalet,
Een beuzelende tafelwet
Maar gul, zoo als ik 't zelden vond,
Ging Ambrozijn en Nektar rond,
En scherts met Attisch zout getooid
Werd kwistig in het rond gestrooid,