143 Van dezen wal, nu, kwam het tweetal afgesprongen, Juist in zijn schot, en zoo was 'twerk voldongen. Phyliïitas had een vossen voer, Waarvan de wondre kracht reeds meermaal was gebleken Aan hem ontkwam geen rekel en geen moer, En, als hij 't in zijn' zak wou steken Dan liepen hem de vossen na. En eenmaal zelfs, zoo waarlijk, ja, Had hij een' ouden vos in de ijzren klem gevangen. Om voor de deugd van 't voêr nu zekerheid te erlangen Zet hij, met kokend lak, een zegel op zijn kop, En laat hem loopen. Zietverbazing steeg ten top Toen hij en jager Frans, reeds binnen weinig dagen, 't Gezegeld roofgediert' in 't eigen ijzer zagen! 't Gesprek ging zoo, crescendovoort. Nu kwam ook Syphax aan het woord: Die werdvoor twee paar jaren Genoodigd in een streekwaar zooveel hoenders waren Dat dra gebrek ontstond zoo wel aan kruid als lood Daar hij vijfhonderd maal nog binnen 't half uur schoot. Dat heet zich naar den eischin jagersvreugde baden Zei Stax maar, waarde vriend hoe vondt ge tijd tot Iaden Wie had zoo 'n domme vraag van zulk een' man verwacht Wel, 't schieten ging zoo druk dat 'k aan geen laden dacht Nu dorst er geen het woord meer vragen En Syphax had den prijs dien avond weggedragen.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1838 | | pagina 183