147
En vraag; hij antwoordt complaisant
Maar zonder lijsten geen verstand.
Dat zijn hem bakens op de zee;
Dat zijn hem ankers op de ree;
Het sein waarop hij onderwees,
Hoe 't lang verleen voor 't oog herrees.
Achhad hij slechts de zaak gekeerd
En onsmet kloeken geestgeleerd
De kunstwaardoor geleden kwaad
Voor altoos aan den geest ontgaat
En die zijn vreeslijk lilcrté
(Dat scheppingswoord van schrik en wee
Wier smeulende aseh somwijl nog brandt,)
Met kracht uit ons geheugen bant!
Ach had hij slechts de zaak gekeerd
En ons met kloeken geestgeleerd
De kunst, waardoor men glad vergeet,
Het schenden van zoo menig eed
De boosheid die zijn volk bedreef,
Toen 't hier als vriend logeren bleef,
En ons met dolkenzwaard en wet
Heeft uitgeplunderd en verplet
En zoo veel jammren overliet,
Dat nog ons oog de striemen ziet
O! was het niet om 't lieve geld,