dm ben ^iolUwtb
De wereld acht mijn werk gering.
Zij hoort niet naar de doodenklok.
En wat die koopren mond
Verkondt
't Is alles ijdelheid op aard j
Dat schijnt haar aandacht gansch onwaard.
DE KLOK.
Horn bam bom
I
De jongling en de jonge maagd
Zy hupplen langs het kerkhof heen.
Geen hunner slaat het oog
Omhoog
Als mijn gelui met ernst vermeldt;
De jeugd is als een bloem op 't veld.
DE KLOK.
Bom bambom
De man die hier zijne offers bragt
En weenend bij de grafzerk stond
Toen 't stof weer werd tot de aard
Vergaard j