156 En de knaap teeg fluks aan 't jagen En het dreef hem rustloos voort; Blindlings elk gevaar verachtend Naakt hij eindlijk 't donkerst oord Siddrend en met snelle treden Vliedt een hinde voor zijn schreden. Pijlsnel ijlt zij langs de rotsen Klautrend langs den harden steen Werpt zich met gewaagde sprongen Over breede kloven heen. Maar de knaap, met rustloos ijlen, Volgt haar met verdelgingspijlen, Eindlijk hangende op een bergspits Die het hoogst zich opwaarts beurt Waar de rots schier loodregt neerdaalt En het oog geen pad bespeurt, Dreigt haar hier des jagers wapen, Ziet zij ginds de rotskloof gapen. En met kommervolle blikken Slaat ze op hem het smeekend oog. Dan, vergeefs! Reeds rigt de jager Op 't wanhopend dier den boog Doch daar rijst uit een der kloven De oude Berggeest snel naar boven.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1838 | | pagina 196