163
invretende kanker, want, die wil bederven,
neemt geld op en koopt erven; den spaarpot
komt liet geld toe; daar zoekt het geld zijn
maatje, en sluipt door het gaatje.
Maar, de Gierigaard is doof aan den kant, waai
de beurs hangtarmoede klopt bij tiem aan
een doven mans deurgeven is voor den vrek
vergif, daarom is hij zoo mild, dat hij op één
duit dood zou blijven; de vrekken zeggen
wel: God helpe u! 't is wél gezegd, maar de
bedelaars hooren het niet gaarne, want woor
den vullen geen zakken; wat zij beloven, dat
houden zij, maar beloven en houden is twee;
bij hen hangt altijd de gierige droes uit;
van geven sterft men, voegen zij u toe, en
willen wel vrienden zijnmaar men moet hun
uit den zak blijven, en nimmer kraauwen aan
den kant, waar de buidel hangt, aan dat oor
zijn zij doof. Leenen willen zij niet, want
men leent den vriend, maar maant den vijand;
borgen, nog minder, want die borgt geeft den
sleutel van zijn goed wegzij meenen, dat zij
goud zullen drinken, daarom wordt het door