De winter beukte 't land, met kracht, die nooit veroudt. Rampzalig de arme zonder woning Ilij sterft, ontbloot van ljulpbetoonirig Gelijk 't bevrozen land, is aller hart dan koud! Van 't pas geboren jaar was de eerste nacht aan 't dalen, En ieder keerde weer, door 't feest des dags verheugd, En spoedde zich naar huis ja zelfs een straal van vreugd Relonkte de arme hut bij 't sober avondmalen. Twee kindren van ontbering bleek, Half naakt, bij 't hoog portaal des Tempels neergezeten, Vermeldden 't leed, dat hun de borst had opgereten, Aan elk die in 't gebouw het aardsch gewoel ontweek. Een lampjen aan hun voet, moet de aakligheid verhoogeu Van dit tafrecldat niemands deernis wekt. De jongste zong een lied met roodgekreten oogen En de ander hield de hand al smeekend uitgestrekt

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1838 | | pagina 220